Haatboodschappen moeten vaker worden vervolgd en veroordeeld

9 juli 2020
Actiedomein: Media/internet
Discriminatiegrond: Alle gronden

Haatboodschappen worden dikwijls niet bestraft omdat de gerechtelijke procedure te zwaar en omslachtig is. Op een hoorzitting in de Kamer (afgelopen woensdag) heeft Unia haar vraag herhaald om artikel 150 van de Grondwet aan te passen en de kwestie zo beter aan te pakken.  

“Als we de Grondwet zouden aanpassen, zouden we veel meer gevallen van hatespeech kunnen veroordelen. Dit zou ons enorm helpen om de maatschappelijke verhoudingen veel harmonieuzer en serener te maken. Daarom steunen we goede wetsvoorstellen om dit probleem aan te pakken”, zegt Els Keytsman, directeur van Unia.

Geschreven haatboodschappen die in het openbaar worden verspreid (‘persdelicten’) moeten worden berecht door een hof van assisen. Maar dat gebeurt niet in de praktijk want deze procedure is duur, tijdrovend en omslachtig. Voor geschreven haatboodschappen op basis van racisme of vreemdelingenhaat maakt artikel 150 een uitzondering: die worden door de correctionele rechtbank behandeld.   

Unia wil dat de wetgeving wordt aangepast zodat de procedure wordt uitgebreid naar haatboodschappen op grond van levensbeschouwing of geloof, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid en geslacht.

“We praten hier alleen over strafbare uitspraken zoals boodschappen die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld in het openbaar. Het principe van de vrije meningsuiting blijft uiteraard overeind – en dat is ook een belangrijke vrijheid die Unia verdedigt”, verklaart Keytsman.  

Melders begrijpen verschillen niet 

Unia krijgt ieder jaar heel wat meldingen over strafbare hatespeech binnen. Voor de burgers is het heel moeilijk om te begrijpen waarom sommige feiten wel kunnen worden aangepakt en andere juist niet. Die selectieve manier van optreden is niet alleen frustrerend voor burgers maar ook voor onze instelling, onderstreept Keytsman.   

Een voorbeeld: wie haatboodschappen produceert en daarbij bijvoorbeeld verwijst naar ‘Marokkanen’ of ‘Turken’ (nationaliteit of herkomst), kan worden vervolgd door de correctionele rechtbank. Wie het heeft over ‘moslims’ (geloof), ontsnapt doorgaans aan vervolging omdat dit voor assisen zou moeten komen. Verspreiders van haatboodschappen weten dat ook en maken daar handig gebruik van.

Nog een voorbeeld: een homofobe boodschap op Facebook – een geschreven bericht – moet voor het hof van assisen komen. Maar een homofobe video op YouTube – een mondelinge boodschap – moet dan weer worden berecht door een correctionele rechtbank.

Voorbeelden uit de praktijk 

Unia stelde zich bijvoorbeeld burgerlijke partij tegen Fouad Belkacem (Sharia4Belgium), die in een filmpje op YouTube omstreden uitspraken had gedaan over niet-moslims. In een krant had de man bovendien over homo’s verklaard: “Er is geen plaats voor hen en een geleerde zal hen waarschijnlijk tot de dood veroordelen”, een uitspraak waarvoor Unia zich geen burgerlijke partij kon stellen. De publieke opinie begreep niet goed waarom Unia in het ene geval wel kon optreden en in het andere geval niet.