Mag een zaak klanten weigeren die een hoofddeksel dragen?

Sommige zaken hebben in hun huishoudelijk reglement een algemeen hoofddekselverbod opgenomen. De redenen die het vaakst voor zo’n verbod gegeven worden, zijn: de veiligheid verzekeren, de sociale vrede bewaren, negatieve reacties van klanten vermijden of klanten gemakkelijker kunnen identificeren. Maar mag zo’n verbod zomaar? 

Als een zaak een algemeen verbod op het dragen van hoofddeksels invoert, raakt die maatregel indirect alle klanten die om religieuze redenen een hoofddeksel dragen (keppeltje, hoofddoek, tulband, …). We spreken daarom van een indirect onderscheid op grond van geloof of levensbeschouwing.

Wanneer spreken we van discriminatie?

Cafés, restaurants, zwembaden, dancings, immokantoren en andere aanbieders van goederen en diensten mogen geen verbod op het dragen van religieuze symbolen opleggen aan hun klanten. De individuele vrijheid van de klanten staat telkens centraal. Wordt er toch een verbod opgelegd? Dan spreken we van discriminatie, als de voorwaarden voor een algemeen verbod niet zijn vervuld.

In sommige zaken kunnen er wél reële veiligheidsrisico’s zijn, zoals in een bowling of een fitness. In dat geval moeten we kijken naar alternatieven, die de veiligheid van de klanten garanderen en geen klanten discrimineren. Zo kan een bowling aan klanten met een hoofddoek vragen om hun hoofddoek op een alternatieve manier te dragen, zodat er geen loshangende, lange stukken zijn. Een fitnesscentrum kan bijvoorbeeld een nauw aansluitende (sport)hoofddoek toelaten tijdens het sporten.

Een verbod kan dus niet, tenzij er aan bepaalde voorwaarden voldaan is

Eerst en vooral moet een verbod een wettelijke basis hebben. In juridische termen zeggen we dat het ‘legaliteitsbeginsel’ nageleefd moet worden. Zo’n wettelijke basis moet toegankelijk en transparant zijn, voldoende nauwkeurig geformuleerd zijn en voorzienbaar zijn. Een impliciet verbod, en dus een verbod dat niet ergens neergeschreven is, heeft nooit een wettelijke basis.

Bovendien moet het algemeen verbod objectief en redelijk gerechtvaardigd zijn. Daarvoor moeten drie voorwaarden vervuld zijn:

1. Dient het verbod een legitiem doel?

Een legitiem doel is iets waar een goede reden voor is: het gaat dus om een wettig en aanvaardbaar doel. Legitieme doelstellingen die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn: openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van andere burgers.

Voorbeelden:

  • Veiligheid: een bowlingzaak wil loshangende hoofddoeken vermijden, omdat er een risico op verstikking bestaat. De hoofddoek kan vast geraken in de balreturns. Veiligheid is in dit geval een legitiem doel.
  • Negatieve reacties van klanten: een immokantoor verhuurt een appartement niet aan een vrouw met een hoofddoek, omdat de medebewoners geen moslima als buur willen. Dit is geen legitiem doel: het immokantoor handelt in dit voorbeeld uit discriminatoire motieven.
  • Identificatie: een café wil geen klanten met een hoofddeksel aanvaarden, omdat ze dan minder goed herkenbaar en identificeerbaar zouden zijn. Nochtans is er hierover al een duidelijk kader in de regeling over identiteitskaarten en pasfoto’s. Die regeling laat het dragen van hoofddeksels omwille van religieuze en medische redenen toe, zolang het gezicht volledig vrij is. Volgens Unia is identificatie in dit specifieke geval dan ook geen legitiem doel.   

2. Is het verbod een passend middel om dat doel te bereiken?

Draagt een verbod er daadwerkelijk toe bij om het legitiem doel op een passende manier te bereiken?

Voorbeeld: een zwembad wil de hygiëne in het zwembad verzekeren. Hoewel het om een legitiem doel gaat, is een verbod op alle lichaamsbedekkende zwemkleding geen passend middel om dit doel te bereiken. Lichaamsbedekkende zwemkleding is namelijk specifiek ontwikkeld om te sporten in het water, en voldoet dus aan de hygiënevoorschriften. Het zwembad kan wel alle kleding die niet ontwikkeld is om te zwemmen (gewone kleding, shorts, …) weigeren omwille van hygiënische redenen, en zwemmers vragen om de hygiënevoorschriften na te leven.

3. Is het verbod een noodzakelijk middel om het doel te bereiken?

Zijn er minder verregaande maatregelen mogelijk? Dit zijn alternatieven die minder raken aan een mensenrecht (zoals het non-discriminatiebeginsel) en waarmee het doel eveneens bereikt kan worden.

Voorbeeld: een bowlingzaak weigert om veiligheidsredenen hoofddoeken. Hoewel het om een legitiem doel gaat, is een algemeen hoofddekselverbod niet noodzakelijk. Als alternatief kan bijvoorbeeld een strakke hoofddoek gedragen worden, zonder loshangende stukken.  

Volg ons op onze sociale media