Ga verder naar de inhoud

Arbeidshof Bergen, 28 juni 2024

Een vakbondsafgevaardigde werd ontslagen. Volgens het arbeidshof is er sprake van directe discriminatie op grond van syndicale overtuiging. Het leidt een vermoeden van discriminatie af uit het feit dat de werkgever de bepalingen uit artikel 2 van de wet van 19 maart 1991 niet heeft gerespecteerd.

Gepubliceerd op: 28/06/2024
Domeinen: Arbeid
Beschermde kenmerken: Discriminatie op basis van syndicale overtuiging
Rechtsinbreuk(en): Discriminatie (burgerrechtelijk), Directe discriminatie
Rechtsmacht: Arbeidshof
Rechtsgebied: Bergen
Unia (burgerlijke) partij: neen

Feiten

Een vrouw is vakbondsafgevaardigde in een bedrijf. Ze zetelt in de ondernemingsraad en in het comité voor preventie en bescherming op het werk. Wanneer het bedrijf in 2019 overgaat tot het collectief ontslag van 26 werknemers, wordt ook de arbeidsovereenkomst met de vrouw beëindigd. Het bedrijf motiveert het ontslag door te verwijzen naar 1 negatieve evaluatie uit 2018 (de vrouw had 32 jaar anciënniteit) en naar het gebrek aan competenties, verdiensten en polyvalentie van de vrouw.

De vrouw meent dat ze werd gediscrimineerd op grond van haar syndicale overtuiging.

Beslissing

Volgens het arbeidshof kan een vermoeden van discriminatie worden afgeleid uit het feit dat de werkgever de bepalingen uit artikel 2 van de wet van 19 maart 1991 niet heeft gerespecteerd.

Krachtens artikel 3, § 3 van de wet van 19 maart 1991 moet de werkgever vervolgens aantonen dat de vermindering van het personeelsbestand gerechtvaardigd was door economische motieven en dat de beslissing om de vrouw te ontslagen niets te maken had met haar vakbondsactiviteit.

Aan de eerste voorwaarde was voldaan. Het bedrijf kende al een hele tijd economische moeilijkheden. Wat de tweede voorwaarde betreft, kon het bedrijf niet aantonen dat het ontslag los stond van de vakbondsactiviteit van de vrouw. Het arbeidshof merkt op dat de vrouw blijk gaf van een sterke syndicale strijdlust. Het bedrijf wilde de vrouw daarom ontslagen vooraleer de sociale verkiezingen van 2000 van start gingen. Daarom werden de bepalingen uit de wet van 19 maart 1991 niet gerespecteerd.

Er was volgens het arbeidshof sprake van directe discriminatie op grond van syndicale overtuiging. De vrouw kreeg de wettelijk voorziene forfaitaire schadevergoeding van 6 maanden brutoloon. Deze forfaitaire schadevergoeding kan volgens het arbeidshof worden gecumuleerd met de beschermingsvergoeding uit de wet van 19 maart 1991.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: Arbh. Bergen, 28/6/2024 - rolnummer 2023/AM/102

Wetgeving:

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?