Ga verder naar de inhoud

Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 22 november 2022

Een personeelsafgevaardigde werd ontslagen. Het arbeidshof oordeelt dat het ontslag discriminatoir is (op basis van het beschermd kenmerk syndicale overtuiging). Het arbeidshof bevestigt dat het, voor het verschuiven van de bewijslast, voldoende is dat het slachtoffer feiten aanvoert die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden. Het moet dus niet gaan om feiten die het bestaan van discriminatie doen vermoeden. 

Gepubliceerd op: 22/11/2022
Domeinen: Arbeid
Beschermde kenmerken: Discriminatie op basis van syndicale overtuiging
Rechtsinbreuk(en): Discriminatie (burgerrechtelijk), Directe discriminatie
Rechtsmacht: Arbeidshof
Rechtsgebied: Brussel
Unia (burgerlijke) partij: neen

Feiten

Een werknemer is personeelsafgevaardigde in de ondernemingsraad en in het comité voor preventie en bescherming op het werk. Hij is ook lid van de syndicale afvaardiging in het bedrijf. Hij wordt ontslagen - volgens het bedrijf wegens 'economische redenen' - en meent dat hij werd gediscrimineerd op grond van zijn syndicale overtuiging.

Beslissing

Het arbeidshof oordeelt dat de man succesvol feiten kan aanvoeren die discriminatie op basis van zijn syndicale overtuiging kunnen doen vermoeden. 

Het bedrijf kan vervolgens geen enkel bewijs aanbrengen van de 'economische redenen' voor het ontslag. Het bedrijf kan dus niet aantonen dat het ontslag uitsluitend gebaseerd was op een ander geoorloofd criterium en niet op de syndicale overtuiging van de werknemer. 

Het bedrijf kan ook niet aantonen dat het ontslag gerechtvaardigd was door een legitiem doel en dat de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk waren, dat er sprake was van een maatregel van positieve actie of dat een direct onderscheid werd opgelegd door of krachtens een wet. 

Het ontslag was bijgevolg discriminatoir en de werknemer kreeg de forfaitaire schadevergoeding van 6 maanden brutoloon toegekend, zoals voorzien in de antidiscriminatiewet.

Aandachtspunt

Het arbeidshof analyseert de principes van het verschuiven van de bewijslast in 3 stappen:

Stap 1

Het is voldoende, voor het verschuiven van de bewijslast, dat het slachtoffer feiten kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden. Het moet dus niet gaan om feiten die het bestaan van discriminatie doen vermoeden. 

In verband hiermee oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het slachtoffer moet aantonen dat de verweerder daden heeft gesteld of opdrachten heeft gegeven die prima facie discriminerend zouden kunnen zijn. Deze feiten moeten voldoende sterk en pertinent zijn. Het volstaat niet dat het slachtoffer aantoont dat hij het voorwerp is geweest van een ongunstige behandeling. Het slachtoffer moet ook feiten bewijzen die erop lijken te wijzen dat de ongunstige behandeling is ingegeven door ongeoorloofde motieven. De feiten mogen niet algemeen van aard zijn, maar moeten specifiek aan de auteur van het onderscheid kunnen worden toegeschreven (Grondwettelijk Hof 12 februari 2009, nr. 17/2009, overw. B.93.3).

Stap 2

Wanneer de bewijslast verschuift omdat het slachtoffer feiten kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden, dan dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. De verweerder kan daartoe proberen aan te tonen dat het verschil in behandeling niet berust op het verboden criterium, maar uitsluitend gebaseerd is op andere geoorloofde criteria. 

Stap 3

Als de verweerder ten slotte niet kan bewijzen dat het verschil in behandeling uitsluitend gebaseerd is op andere geoorloofde criteria, dan kan de verweerder nog proberen aan te tonen dat het verschil in behandeling op grond van een verboden criterium gerechtvaardigd is in het kader van een rechtvaardigingsgrond die toegelaten wordt door de antidiscriminatiewet.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: Arbh. Brussel (Nl.), 22-11-2022 - rolnummer 2022/AB/366

Het arrest werd gepubliceerd in Soc.Kron. 2024/7, p. 376.

 

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?