Hof van beroep Brussel (Franstalig), 27 januari 2021
Veroordeling van een Nation-lid voor gewelddadige agressie op een dakloze.
[Eerste aanleg: Correctionele rechtbank Brussel (Franstalig), 17 februari 2016]
[Waarschuwing: vonnissen en arresten kunnen kwetsend taalgebruik bevatten.]
Feiten
De feiten deden zich voor in 2015. Aan de zijlijn van een steunbetoging voor mensen zonder papieren riep de groep ‘Nation’ op tot een tegenbetoging. Na de betoging hadden zes leden van de extreemrechtse groep een dakloze man van Poolse origine zeer gewelddadig aangevallen voor het Europees Parlement. De aanval was het gevolg van een politieke discussie met het slachtoffer.
De daders werden op 17 februari 2016 veroordeeld door de correctionele rechtbank van Brussel. Een van de beklaagden, voormalig leider van de groep ‘Nation’, ging in beroep tegen het vonnis om de aanwezigheid van een haatmotief te betwisten. Een andere beklaagde betwistte zijn veroordeling wegens weerspannigheid. Het vonnis in eerste aanleg was daarmee definitief geworden voor de overige beklaagden.
Beslissing
Het hof van beroep bevestigde de beslissing in eerste aanleg met de verzwarende omstandigheid van een haatmotief.
Inzake de strafmaat heeft het hof deze verminderd van 18 maanden gevangenisstraf met 5 jaar uitstel tot 10 maanden gevangenisstraf met 3 jaar uitstel, gelet op de verlopen tijd. De geldboete van 1.200 euro bleef behouden.
De tweede beklaagde zag zijn aanvankelijke gevangenisstraf gewijzigd in een werkstraf van 200 uur. De geldboete werd herroepen.
Aandachtspunten
Allereerst herinnert het hof van beroep eraan dat de toepassing van de verzwarende omstandigheid, zoals vermeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, niet vereist dat wordt aangetoond dat het slachtoffer drager is van een beschermd criterium. Het is voldoende dat de dader aanneemt dat dit het geval is.
Vervolgens voegt het hof eraan toe dat het discriminerend motief niet het uitsluitende, voornaamste of bepalende motief van de dader moet zijn.
In een bijzonder interessante motivering oordeelde het hof van beroep dat uit het dossier kennelijk voortvloeide dat «de beklaagde het slachtoffer beschouwde als een dakloze, van buitenlandse origine, maar vooral ook als een aanhanger van linkse groepen. Dit zijn alvast een aantal elementen die verband houden met vermogen, nationale afstamming of nationaliteit, sociale afkomst en politieke, filosofische en syndicale overtuigingen waarnaar wordt verwezen in artikel 405quater van het Strafwetboek».
«De agressiviteit van de beklaagde en zijn mededaders kan daarom niet los worden gekoppeld van de gemeenschappelijke opvatting die ze over het slachtoffer hadden. Namelijk het beeld van iemand die politieke ideeën voorstond die totaal in strijd zijn met die van hen en waartegen ze vochten. Dit heeft onvermijdelijk bijgedragen aan hun afkeer tegen hem.»
Door gebruik te maken van verschillende indicatoren kon het hof besluiten dat er sprake was van een verwerpelijk motief. Het hof analyseerde aldus zorgvuldig de verklaringen van de verschillende beklaagden en getuigen, onderzocht het profiel van de daders en de groep ‘Nation’, hield zowel rekening met de ernst van de aanval als met de context die de aanwezigheid van de beklaagden ter plaatse verklaarde.
Unia was betrokken partij.
Afgekort: Brussel, 27-01-2021