OCMW mag niet uitgaan van vooroordelen gebruikers om mensenrechten te beperken

25 juni 2020
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

Het OCMW van Ganshoren is veroordeeld omdat het een vrouw met een hoofddoek heeft gediscrimineerd. De vrouw in kwestie mocht geen gebruik maken van het ‘artikel 60’-systeem en verloor haar leefloon. Reden: ze wilde niet zonder hoofddoek werken als schoonmaakster in een woonzorgcentrum. Volgens de rechter faalde het OCMW in zijn opdracht om personen maatschappelijk te integreren via tewerkstelling en werd de vrouw onrechtstreeks gediscrimineerd op basis van haar geloofsovertuiging.

In het vonnis zegt de rechter dat (mogelijke) vooroordelen van gebruikers en bewoners over de hoofdoek geen rechtvaardiging kunnen vormen om de fundamentele rechten van een burger te beperken. Unia was in dit dossier geen burgerlijke partij, maar gaf wel juridisch advies aan de advocaat die de vrouw verdedigde.

Wat was er nu juist gebeurd?

De vrouw had in december 2015 subsidiaire bescherming (*) gekregen van het vluchtelingencommissariaat (CGVS). Sinds januari 2016 ontving ze een leefloon en steun van het OCMW. In die context volgde ze ook een alfabetiseringscursus voor laaggeletterden.

In 2018 stelde het OCMW aan de vrouw een schoonmaakjob voor in een woonzorgcentrum, in het kader van ‘artikel 60’. Op basis van dat artikel kan het OCMW een job regelen voor iemand die de arbeidsmarkt heeft verlaten of uit de arbeidsmarkt is ‘gevallen’. De bedoeling is om deze persoon te re-integreren in het arbeidscircuit en in het systeem van sociale zekerheid. De vrouw wilde ingaan op het aanbod. Het OCMW wees erop dat werken met een hoofddoek niet kon op basis van het arbeidsreglement bij het OCMW. Daarin staat op grond van het neutraliteitsprincipe een verbod op het dragen van religieuze symbolen. De vrouw reageerde dat dat voor haar niet kon, op grond van haar geloof. Haar voorstel om haar haren op een andere manier te bedekken, bijvoorbeeld door een muts te dragen, weigerde het OCMW zonder geldig argument. Uiteindelijk werd haar leefloon ingetrokken.

Het OCMW constateerde dat "zij de job weigerde onder invloed van haar broer en van haar geloofsovertuiging". Volgens de advocaat maakte het OCMW een stereotiepe interpretatie die was gebaseerd op het feit dat de vrouw herhaaldelijk werd vergezeld door haar broer omdat ze nog niet genoeg Frans sprak.

Beslissing van de rechtbank  

De arbeidsrechter oordeelde op 29 april 2020 dat er sprake was van een discriminatie op grond van geloof, omdat de ongelijke behandeling niet kon worden gerechtvaardigd door het OCMW. Verder oordeelde de rechter dat “het niet toekomt aan het OCMW om te beslissen of een religieus voorschrift, waaraan mevrouw denkt zich te moeten houden, legitiem is. Zij oefende gewoon haar fundamentele recht uit, en hierdoor mocht ze de voorgestelde job niet uitoefenen.”

Afgewezen argumenten

  • Het OCMW riep het neutraliteitsbeginsel in, dat inderdaad bepaalt dat aan sommige medewerkers kan worden gevraagd om geen levensbeschouwelijke tekenen te dragen, als dat bij een gebruiker van een openbare dienst de indruk kan wekken dat die niet onpartijdig zal worden behandeld. Zo’n verbod moet functie per functie beoordeeld worden. Omdat de vrouw in deze zaak zou schoonmaken in een woonzorgcentrum, zag de rechter niet in waarom in die functie het dragen van een hoofddoek of muts verboden zou moeten worden.  Het OCMW mag zich bovendien niet schikken naar echte of vermeende vooroordelen die kunnen leven bij gebruikers van de diensten.
  • Het OCMW verwees ook naar de kwetsbaarheid van de bewoners van het woonzorgcentrum. Volgens de rechter staat dit los van de vraag of iemand al dan niet met een hoofddoek of muts komt schoonmaken. Opnieuw werd vermoedelijk uitgegaan van mogelijke vooroordelen bij bewoners of hun familieleden.
  • De argumenten van het OCMW om ook het dragen van een hoofddoek of een alternatief zoals een muts af te wijzen, houden volgens de rechter geen steek.
  • Ook het argument van het OCMW dat het dragen van een hoofddoek of alternatief zou indruisen tegen de hygiëneregels werd niet aanvaard.

(*) Subsidiaire bescherming wordt toegekend aan mensen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of voor een verblijf op grond van medische redenen, en die aantonen dat ze een reëel risico op ernstige schade als ze terugkeren naar hun land van herkomst.