Ga verder naar de inhoud

Grondwettelijk Hof, 24 oktober 2024

De Welzijnswet geeft het slachtoffer van geweldsmisdrijven op het werk de mogelijkheid om te kiezen tussen een vergoeding die gelijk is aan de werkelijk geleden schade en een vergoeding die gelijk is aan een forfaitair bedrag van 3 of 6 maanden brutoloon. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat deze bepaling niet in strijd is met de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 

Gepubliceerd op: 24/10/2024
Domeinen: Arbeid
Beschermde kenmerken: Geen beschermd kenmerk
Rechtsinbreuk(en): Inbreuk welzijnswet en/of sociaal strafwetboek
Rechtsmacht: Grondwettelijk Hof
Rechtsgebied: België
Unia (burgerlijke) partij: neen

Feiten   

Een sociaal inspecteur werd tijdens een controle het slachtoffer van een geweldsmisdrijf op het werk.  Op basis van de Welzijnswet vorderde hij een forfaitaire schadevergoeding.

Artikel 32decies, § 1/1 Welzijnswet bepaalt dat de schadevergoeding tot herstel van de materiële en morele schade wegens geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk naar keuze van het slachtoffer gelijk is aan (1) de werkelijk geleden schade (te bewijzen door het slachtoffer) of (2) een forfaitair bedrag van 3 of 6 maanden brutoloon.

Prejudiciële vraag

De correctionele rechtbank van Waals-Brabant wil weten of er een schending is van en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 6 – recht op een eerlijk proces en artikel 7 – geen straf zonder wet) en/of van de Grondwet (artikel 10, 11 en 12 – non-discriminatiebeginsel) omdat :

  1. Deze bepaling een onvoorzienbare en ontoegankelijke straf vormt door aan het slachtoffer, op grond van de discretionaire keuze van het slachtoffer, een forfaitair bedrag toe te kennen dat aan elke rechterlijke controle ontsnapt.
  2. Deze bepaling zowel voor het slachtoffer als voor de dader discriminerend is  want : 
    1. Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang het misdrijf wordt bestraft op grond van de Welzijnswet of op grond van het Strafwetboek. In dat laatste geval kan het slachtoffer immers niet kiezen voor een forfaitaire schadevergoeding.
    2. Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang het slachtoffer een in artikel 32decies, § 1/1, 3e lid Welzijnswet bedoelde persoon is of een andere persoon is.
    3. De schadevergoeding hangt af van het brutoloon van het slachtoffer.

Beslissing 

Wat het eerste element betreft oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het geen straf betreft, maar wel een schadevergoeding voor de burgerlijke partij. Het gaat dus niet om een onvoorzienbare en ontoegankelijke straf.

Wet het tweede element betreft oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de bepaling uit de Welzijnswet niet in strijd is met het Grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. 

Het Grondwettelijk Hof verwijst naar de doelstellingen van de wetgever. Met het invoeren van de forfaitaire schadevergoeding beoogde de wetgever drie doelstellingen:

  1. De bewijslast verlichten voor het slachtoffer en het aantal betwistingen over het bedrag van de schadevergoeding doen dalen.
  2. Een ontradend effect creëren ten aanzien van de daders.
  3. De Welzijnswet en de antidiscriminatiewetgeving harmoniseren.

Het bewerkstelligen van die drie doelstellingen behoorde volgens het Grondwettelijk Hof tot de beleidsvrijheid van de wetgever die redelijkerwijze mocht voorzien in de keuze tussen een vergoeding die gelijk is aan de werkelijk geleden schade en een forfaitaire schadevergoeding.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: GwH, arrest nr. 113/2024, 24-10-2024

 

Wetgeving : 

 

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?