Grondwettelijk Hof, 27 februari 2025
Bij internering kan geen cassatieberoep worden ingesteld tegen de beslissingen van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij met betrekking tot uitgaansvergunningen. Dat is discriminerend.
[Waarschuwing: vonnissen en arresten kunnen kwetsend taalgebruik bevatten.]
Feiten
Een persoon die is geïnterneerd en geplaatst in een inrichting tot bescherming van de maatschappij stelt cassatieberoep in tegen een vonnis van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij. Daarin worden hem uitgaansvergunningen geweigerd. De wet betreffende de internering voorziet echter niet in de mogelijkheid om een cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen inzake uitgaansvergunningen. Nochtans voorziet die wet daar wel in voor de beslissingen inzake beperkte detentie. Het Hof van Cassatie vraagt aan het Grondwettelijk Hof of dat verschil in behandeling discriminerend is.
Beslissing
Het Grondwettelijk Hof beklemtoont dat een vrijheidsberoving een ernstige impact heeft op iedere persoon en zeker op kwetsbare personen, zoals geïnterneerden. Volgens het Grondwettelijk Hof kan een beslissing van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij met betrekking tot een uitgaansvergunning een aanzienlijke impact hebben op de situatie van de geïnterneerde. De toekenning van een uitgaansvergunning kan van wezenlijk belang zijn voor het welbevinden van die persoon en/of diens re-integratie in de maatschappij.
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat artikel 78 van de wet van 5 mei 2014 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het er niet in voorziet dat een cassatieberoep kan worden ingesteld tegen de beslissingen van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij inzake uitgaansvergunningen.
Afgekort: GwH, 27-2-2025, nr. 37/2025
Wetgeving:
- Artikel 10 en artikel 11 Grondwet
- Artikel 78 Wet betreffende de internering (5 mei 2014)