Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 juli 2008
De omstandigheid dat een werkgever publiekelijk verklaart dat hij geen werknemers van een bepaalde etnische afstamming of van een bepaald 'ras' zal aanwerven, vormt directe discriminatie bij aanwerving in de zin van richtlijn 2000/43/EG.
[Eerste aanleg: Arbeidsrechtbank Brussel (Nederlandstalig), 26 juni 2006]
[Hoger beroep: Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 24 januari 2007]
[PM - Prejudiciële vraag: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 juli 2008]
[Arrest na prejudiciële vraag: Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 28 augustus 2009]
Feiten
Op zoek naar werkkrachten plaatst een ondernemer langs de kant van een drukke baan een groot plakkaat om zijn vraag duidelijk te maken. Verbaasd over deze aanpak neemt een journalist contact op met het bedrijf. Wanneer hij zijn verbazing kenbaar maakt, deelt de bedrijfsleider hem mede dat hij geen kandidaten van Marokkaanse afkomst aanwerft aangezien zijn klanten niet willen dat dergelijk personeel bij hen garagepoorten plaatst. De bedrijfsleider herhaalt deze uitleg tijdens een interview dat op de televisie wordt uitgezonden.
Beslissing
Het Hof besluit tot een directe discriminatie bij aanwerving op grond van etnische of raciale afkomst, want deze verklaringen zijn van aard om sommige kandidaten er ernstig van te weerhouden hun kandidatuur neer te leggen en zo worden ze geconfronteerd met een belemmering in hun toegang tot de arbeidsmarkt.
"De omstandigheid dat een werkgever publiekelijk verklaart dat hij geen werknemers van een bepaalde etnische afstamming of van een bepaald ras zal aanwerven, vormt directe discriminatie bij aanwerving in de zin van artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, aangezien dergelijke verklaringen voor bepaalde kandidaten een ernstige reden kunnen zijn om niet te solliciteren en dus een beletsel vormen voor hun toegang tot de arbeidsmarkt."
Het Hof bevestigt het principe van de verdeling van de bewijslast alsook het feit dat de richtlijn kan worden toegepast ook al is er geen sprake van een individueel slachtoffer.
"Publieke verklaringen waarmee een werkgever te kennen geeft dat hij in het kader van zijn aanwervingsbeleid geen werknemers van een bepaalde etnische afstamming of van een bepaald ras zal aanwerven, volstaan om het bestaan van een rechtstreeks discriminerend aanwervingsbeleid te vermoeden in de zin van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2000/43. Die werkgever dient dan te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Hij kan dit doen door aan te tonen dat de praktijk die de onderneming bij aanwerving in feite toepast, niet overeenstemt met die verklaringen. Het staat aan de verwijzende rechter, na te gaan of de verweten feiten vaststaan en te beoordelen of de elementen die de werkgever aanvoert ten betoge dat hij het beginsel van gelijke behandeling niet heeft geschonden, toereikend zijn."
Het arrest is dus belangrijk op het vlak van het begrip directe discriminatie (verklaringen volstonden), de verdeling van de bewijslast (de aanwervingspraktijk verschilde niet van de geuite verklaringen) en dat er geen individueel slachtoffer nodig is.
Unia was betrokken partij.
Afgekort: HvJ, C-54/7, ECLI:EU:C:2008:397, 10-7-2008 (zaak Feryn)
Wetgeving:
- EU-Richtlijn 2000/43/EG (29 juni 2000)