Arbeidsrechtbank Brussel (Franstalig), 23 augustus 2011
Een beroepsmilitair vraagt een schadevergoeding van de Belgische Staat omdat die niet zou zijn opgetreden tegen pesterijen waarvan hij het slachtoffer werd. De arbeidsrechtbank oordeelt dat de vordering niet gegrond is.
[Deze beslissing werd verkregen dankzij de inzameling van rechtspraak door de onderzoekers van het project 'Discriminatie bestrijden via het recht: de Belgische ervaring ter zake' (PDR T.0197.19), gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en gecoördineerd door Julie Ringelheim en Jogchum Vrielink.]
Feiten
Een beroepsmilitair spant een procedure in tegen de Belgische Staat. Hij meent dat de Belgische Staat een fout heeft begaan door niet op te treden tegen de pesterijen waarvan hij het slachtoffer was.
Beslissing
De arbeidsrechtbank oordeelt dat er 2 zaken spelen: de pesterijen en de (discriminatoire) weigering om de man over te plaatsen van de zeemacht naar de landmacht. De beroepsmilitair had enkel verwezen naar de bepalingen over pesterijen uit de welzijnswet en de arbeidsrechtbank gaat enkel dieper in op die bepalingen. De beroepsmilitair had aanvragen ingediend om te muteren naar de landmacht nadat hij vader was geworden van een 2e kind waardoor het traject tussen zijn woon- en werkplaats te belastend werd.
De arbeidsrechtbank oordeelt dat het verzoek van de man ongegrond is. Daarvoor verwijst de arbeidsrechtbank onder meer naar het feit dat de beroepsmilitair nooit een formele klacht indiende. De Belgische Staat kon bijgevolg niet op de hoogte zijn van de pesterijen en er tegen optreden.
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: Arbrb. Brussel (Fr.), 23/8/2011 - rolnummer 07/9485/A
Wetgeving:
- Artikel 1315 Burgerlijk Wetboek