Ga verder naar de inhoud

Grondwettelijk Hof, 7 november 2024

Naar aanleiding van vorderingen tot vernietiging van de wetten van 28 november 2022 en 8 december 2022 over de bescherming van klokkenluiders stelt het Grondwettelijk Hof enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daarnaast interpreteert het Grondwettelijk Hof 2 bepalingen uit die wetten. 

Gepubliceerd op: 07/11/2024
Domeinen: Ander actiedomein, Arbeid, Politie en justitie
Beschermde kenmerken: Geen beschermd kenmerk
Rechtsinbreuk(en): Andere
Rechtsmacht: Grondwettelijk Hof
Rechtsgebied: België
Unia (burgerlijke) partij: neen

Feiten   

De wetten van 28 november 2022 en 8 december 2022 voerden een regeling in voor de bescherming van klokkenluiders in respectievelijk de private en de openbare sector. Deze wetten hadden tot doel EU-Richtlijn 2019/1937 om te zetten in Belgisch recht. 

De Orde van Vlaamse balies, de ‘Ordre des barreaux francophones et germanophone’, het Instituut voor bedrijfsjuristen, het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en enkele particulieren stelden bij het Grondwettelijk Hof beroepen tot vernietiging in tegen die 2 wetten.

Beslissing 

Het Grondwettelijk Hof stelt 3 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en verwerpt de overige kritieken onder voorbehoud van 2 interpretaties die betrekking hebben op de bevoegdheidsverdelende regels en op de beperking van het beroepsgeheim van advocaten.

De prejudiciële vragen hebben betrekking op de uitzondering in de 2 wetten voor advocaten, maar niet voor andere juridische beroepsgroepen die ook aan het beroepsgeheim zijn onderworpen.  

Eerste interpretatie

De eerste interpretatie betreft de bevoegdheidsverdelende regels. Bepaalde verzoekende partijen hadden aangevoerd dat de wet van 28 november 2022 de bevoegdheidsverdelende regels schendt omdat die wet ook betrekking heeft op de handhaving van rechtsregels die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen of de gewesten behoren. 

  • Het Grondwettelijk Hof wijst erop dat de federale overheid op grond van haar bevoegdheden inzake het arbeidsrecht, het bedrijfsleven, het handelsrecht en het vennootschapsrecht in een regeling kan voorzien ter bescherming van de klokkenluiders die werknemer zijn in de private sector en van klokkenluiders die zelfstandigen, aandeelhouders of personen die behoren tot het bestuurlijk, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een onderneming, zijn, en dit ongeacht of de meldingen van de inbreuken betrekking hebben op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale overheid, dan wel van de gemeenschappen of gewesten behoren. Voorts stelt het Grondwettelijk Hof vast dat in zoverre de wet van 28 november 2022 betrekking heeft op domeinen waarvoor ook de gemeenschappen of de gewesten geheel of gedeeltelijk bevoegd zijn, de door die wet voorziene bescherming van klokkenluiders enkel geldt voor zover die domeinen onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen, en dat voor meldingen van inbreuken op gewest- of gemeenschapsreglementering, de opvolging niet de opsporingsmaatregelen en rechtshandhaving omvat. Onder voorbehoud van die interpretaties heeft de federale overheid haar bevoegdheden niet overschreden. De federale bevoegdheid is bovendien niet dermate verweven met de bevoegdheden van de gefedereerde entiteiten dat een samenwerkingsakkoord nodig zou zijn. Het Grondwettelijk Hof oordeelt bijgevolg dat de kritieken ongegrond zijn.

Tweede interpretatie

De tweede interpretatie betreft de beperking van het beroepsgeheim van advocaten. Bepaalde verzoekende partijen bekritiseerden dat advocaten enkel van de beschermingsregeling voor klokkenluiders zijn uitgesloten wanneer zij, hetzij in gerechtelijke procedures of met betrekking tot dergelijke procedures, hetzij in het kader van adviesverlening over de wijze van het starten of het vermijden van een dergelijke procedure, de juridische situatie van de cliënt beoordelen of hun opdracht van verdediging of vertegenwoordiging van deze cliënt uitoefenen. Het beroepsgeheim van de advocaat zou zo worden beperkt. 

  • Het Grondwettelijk Hof stelt vast dat die voorwaarde voor uitsluiting van de klokkenluidersbescherming zo moet worden geïnterpreteerd dat zij enkel een herneming is van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en geen beperking vormt van het beroepsgeheim. De gegevens die de advocaat verneemt tijdens de uitoefening van de wezenlijke activiteiten van zijn beroep, namelijk het bijstaan en het verdedigen in rechte van de cliënt, en het juridisch advies, zelfs buiten elk rechtsgeding, blijven door het beroepsgeheim gedekt en kunnen niet het voorwerp uitmaken van een melding als klokkenluider. Voorts merkt het Grondwettelijk Hof op dat de twee bestreden wetten in die zin moeten worden geïnterpreteerd dat een persoon die buiten de relatie tussen de advocaat en de cliënt staat, zelfs indien hij zelf een advocaat is of een werknemer van die advocaat, geen informatie met betrekking tot die cliënt mag melden. Onder voorbehoud van die interpretaties oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de kritieken ongegrond zijn.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: GwH, arrest nr. 115/2024, 7-11-2024

Wetgeving 

Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector (28 november 2022)

Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie (8 december 2022)

 

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?