Ga verder naar de inhoud

Hof van beroep Gent, 30 november 2005

In het arrest in beroep brengt de voorzitter duidelijkheid over de toepassingsvoorwaarden van het principe van de verdeling van de bewijslast en over de waarde van een deurwaardersattest.

[Eerste aanleg: Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, 31 december 2003]

[Waarschuwing: vonnissen en arresten kunnen kwetsend taalgebruik bevatten.]

Gepubliceerd op: 30/11/2005
Domeinen: Huisvesting
Beschermde kenmerken: Discriminatie op basis van seksuele oriëntatie
Rechtsinbreuk(en): Discriminatie (burgerrechtelijk), Directe discriminatie
Rechtsmacht: Hof van beroep
Rechtsgebied: Gent
Unia (burgerlijke) partij: ja

Hof van beroep Gent, 30 november 2005

Beslissing

Met betrekking tot de verdeling van de bewijslast is hij erg duidelijk. Enerzijds stelt hij dat de eerste rechter ten onrechte beslist heeft dat appellanten zich niet op een verdeling van de bewijslast kunnen beroepen en dit omdat de regels voor de uitvoering van een praktijktest nog niet zouden zijn vastgelegd door een Koninklijk Besluit, zoals voorzien in de AD-wet. Artikel 19§3 staat  immers niet in de weg dat andere bewijsmiddelen dan praktijktesten en statistieken, zoals bijvoorbeeld, een vaststelling door een deurwaarder, kunnen worden aangewend. Anderzijds voegt hij eraan toe dat de verdeling van de bewijslast enkel kan toegepast worden ten aanzien van een verwerende partij waarvan voorafgaandelijk wordt aannemelijk gemaakt dat zij zelf daden heeft gesteld of opdrachten heeft gegeven die prima facie discriminatoir zouden kunnen zijn, minstens dat zij dat heeft gedoogd. Die aangevoerde vermoedens moeten bovendien sterk en pertinent zijn.

Wat betreft het deurwaardersattest zet de voorzitter de puntjes op de i. Het proces-verbaal van de deurwaarder levert het bewijs op van het feit dat bepaalde personen iets hebben verklaard, niets meer en ook niets minder. Die vaststellingen van wat de deurwaarder gezien en gehoord heeft leveren geen bewijs op van de inhoud, noch van de waarachtigheid van die verklaringen.

De voorzitter komt dan ook tot het besluit dat het deurwaardersattest dat appellanten voorleggen, en waarin alleen melding wordt gemaakt van de tussenpersoon en dus niet van de eigenlijke eigenaars, niet aannemelijk maakt dat deze laatsten handelend zijn opgetreden, instructies aan wie dan ook hebben gegeven of met kennis van zaken een door de wet verboden discriminatie hebben gedoogd.

De argumentatie van appellanten dat er minstens sprake moet zijn van lastgeving of schijnmandaat van de kinderen aan hun moeder, wordt ook niet gevolgd.

Tenslotte verklaart de voorzitter van het Hof van Beroep de vordering tot staking tegen het vastgoedkantoor eveneens ongegrond, omdat deze laatste geen enkele bevoegdheid had om een potentiële huurder al dan niet te aanvaarden of met hen een huurovereenkomst af te sluiten. Bovendien had het kantoor later aan tweede appellante nog een ander appartement aangeboden.

 

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?