Hof van Cassatie, 19 mei 1993
De kamer van inbeschuldigingstelling van Brussel had in een arrest van 3 december 1992 geoordeeld dat artikel 1 van de antiracismewet enkel van toepassing is indien de daden de manifeste bedoeling laten uitschijnen om een publiek of een individu ertoe aan te zetten om duidelijke racistische of xenofobe daden te plegen, en niet wanneer het aanzetten de toehoorders enkel uitnodigt om een algemene houding aan te nemen.
[Waarschuwing: vonnissen en arresten kunnen kwetsend taalgebruik bevatten.]
Beslissing
Het Hof van Cassatie oordeelt dat de kamer van inbeschuldigingstelling door een dergelijke interpretatie van de antiracismewet een voorwaarde heeft toegevoegd die de antiracismewet niet bevat.
"De artikelen 1 en 3 van de wet van 30 juli 1981 vereisen niet de openlijke wil om een publiek of individu aan te zetten tot bepaalde daden van racisme of xenofobie of tot concrete, bepaalde of bepaalbare daden."
Het aanzetten tot haat vereist geen provocatie tot het plegen van duidelijke of concrete daden.
Wetgeving:
- Artikel 1 en 3 Wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden (antiracismewet 1981 – opgeheven) (30 juli 1981)