Ga verder naar de inhoud

Hof van Cassatie, 5 maart 2025

De bodemrechter beoordeelt soeverein, in het licht van de feiten van de zaak, of bepaalde gedragingen of woorden aanzetten tot haat of geweld in de zin van artikel 20, 2° van de antiracismewet.

Gepubliceerd op: 05/03/2025
Domeinen: Arbeid
Beschermde kenmerken: Racisme
Rechtsinbreuk(en): Haatspraak, Aanzettingsmisdrijf
Rechtsmacht: Hof van Cassatie
Rechtsgebied: België
Unia (burgerlijke) partij: neen

Feiten

Op 5 november 2024 oordeelde het hof van beroep van Luik dat de gewelddadige, denigrerende, kwaadaardige en stigmatiserende uitlatingen die de eiser in het openbaar deed in de professionele omgeving van de beklaagde, haar professionele capaciteiten devaloriseerden omwille van haar etnische afkomst.

In het arrest werd vastgesteld dat de daadwerkelijke wil aanwezig was om aan te zetten tot haat. Dit bijzondere opzet wordt in verband gebracht met het geweld, de kwaadwilligheid, de openbaarheid en het denigrerende karakter van de uitlatingen van de beklaagde zowel in het ziekenhuis als na zijn verwijdering daar door de veiligheidsdiensten.

Beslissing

Het Hof van Cassatie stelt dat de bodemrechter op soevereine wijze nagaat, in het licht van de concrete elementen van de zaak, of gedragingen of woorden aanzetten tot haat of geweld in de zin van artikel 20, 2° antiracismewet. Het Hof van Cassatie beperkt zich ertoe na te gaan of het oordeel van de bodemrechter rechtmatig kon worden afgeleid uit de vaststellingen.

Wat het bijzonder opzet betreft oordeelt het Hof van Cassatie dat de bodemrechters hun oordeel wettelijk hebben verantwoord.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: Cass. 5/3/2025 - rolnummer P.24.1625.F

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?