Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 1 april 2025
Een man wordt ontslagen tijdens een lange periode van arbeidsongeschiktheid en meent dat hij het slachtoffer is van discriminatie op grond van zijn gezondheidstoestand. Het arbeidshof oordeelt evenwel dat de man geen feiten kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie op grond van zijn gezondheidstoestand kunnen doen vermoeden.
Feiten
Een man werkte bij een bewakingsfirma als senior area chief en gaf leiding aan 25 bewakingsagenten. In 2021 kreeg hij een beroerte waardoor hij 5 maanden arbeidsongeschikt was. Daarna kon hij het werk hervatten gedurende 2 dagen per week.
De bewakingsfirma besliste om de man tijdelijk een aangepaste functie te geven, met behoud van loon. In die functie moest de man geen verplaatsingen meer doen en kon hij dus geen gebruik meer maken van een wagen en een tankkaart. De man nam aanstoot aan het feit dat hij niet meer kon beschikken over een bedrijfswagen. De bewakingsfirma stelde evenwel dat de wagen waarover hij altijd had kunnen beschikken een operationele wagen was en geen bedrijfswagen waarmee hij ook privé-verplaatsingen mocht doen.
Kort nadat de man het werk deeltijds had hervat, werd hij opnieuw langdurig arbeidsongeschikt.
In eerste aanleg oordeelde de arbeidsrechtbank dat de man het slachtoffer was geworden van discriminatie op grond van zijn gezondheidstoestand.
Beslissing
De man meende dat er sprake was van een ernstige tekortkoming of ongeoorloofde eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, onder meer omdat hij niet meer kon beschikken over een bedrijfswagen. Hij vroeg daarom de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een schadevergoeding. Het arbeidshof wees die vordering af en oordeelde onder meer dat uit verschillende elementen kon worden afgeleid dat de wagen een operationele wagen was en geen bedrijfswagen. De man was hier goed van op de hoogte.
Vervolgens oordeelde het arbeidshof dat de man geen feiten kon aantonen die het bestaan van discriminatie op grond van zijn gezondheidstoestand konden doen vermoeden.
Het hoger beroep was onontvankelijk.
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: Arbh. Brussel (Nl.), 1/4/2025 - Rolnummer 2023/AB/732
Wetgeving:
- Artikel 1134 en artikel 1184 Burgerlijk Wetboek
- Artikel 32 Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten (3 juli 1978)