Arbeidsrechtbank Brussel (Franstalig), 7 oktober 2024
Een vrouw solliciteert voor een onbetaalde stage bij een huisvestingsmaatschappij. Omdat ze een islamitisch hoofddoek draagt, wordt ze geweigerd. De arbeidsrechtbank oordeelt dat er geen sprake is van directe of indirecte discriminatie.
[Zie ook: Arbeidsrechtbank Brussel (Franstalig), 17 juli 2020 en Hof van Justitie van de Europese Unie, 13 oktober 2022]
Feiten
Een vrouw die een islamitisch hoofddoek draagt, stelt zich kandidaat voor een onbetaalde stage van zes weken bij een Brusselse huisvestingsmaatschappij. In het arbeidsreglement van de huisvestingsmaatschappij staat evenwel een neutraliteitsclausule die het dragen van religieuze, filosofische of politieke tekenen verbiedt. Er wordt geen gevolg gegeven aan de kandidatuur (ook niet nadat de vrouw had voorgesteld om een ander type van hoofddeksel te dragen).
In deze zaak werden enkele prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie waarop werd geantwoord in een arrest van 13 oktober 2022.
Beslissing
De vrouw wierp drie vormen van discriminatie op.
Directe discriminatie op basis van geloof
Volgens de arbeidsrechtbank was er geen sprake van directe discriminatie op basis van geloof want het arbeidsreglement was zonder onderscheid op iedere werknemer van toepassing.
Indirecte discriminatie op basis van gender
De vrouw meende dat er sprake was van intersectionele discriminatie (op het kruispunt van geloof en gender). Het verbod in het arbeidsreglement trof immers voornamelijk vrouwen met een islamitisch hoofddoek. De arbeidsrechtbank wees erop dat er op het ogenblik van de feiten nog geen sprake was van intersectionele discriminatie in de wet. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de vrouw geen elementen aanvoerde die het bestaan van indirecte discriminatie op basis van gender konden doen vermoeden.
Indirecte discriminatie op basis van geloof
Ten slotte was er volgens de arbeidsrechtbank ook geen sprake van indirecte discriminatie op basis van geloof. De huisvestingsmaatschappij stelde medewerkers met veertien verschillende nationaliteiten te werk en had in het verleden te kampen gehad met zware conflicten op de werkvloer die verband hielden met de geloofsovertuiging van haar medewerkers. Om de sociale vrede te bewaren was een neutraliteitsclausule ingeschreven in het arbeidsreglement. De arbeidsrechtbank oordeelde dat die neutraliteitsclausule aan een legitiem doel tegemoetkwam en dat de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk waren. De arbeidsrechtbank besloot: “Het neutraliteitsbeleid is noodzakelijk en proportioneel om de sociale diversiteit en de gelijkheid tussen collega’s te waarborgen en om een vreedzame werkomgeving te creëren.”
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: Arbrb. Brussel (Fr.), 7-10-2024 – rolnummer 19/2070/A