Grondwettelijk Hof, 10 juli 2019
De forfaitaire schadevergoeding voor morele schade geleden ten gevolge van discriminatie is dezelfde voor directe en indirecte discriminatie. Volgens het Grondwettelijk Hof schendt dit het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel niet.
[Eerste aanleg: Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, 5 juli 2018 en Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, 5 juli 2018]
[Hoger beroep: Hof van beroep Gent, 24 juni 2021]
Feiten
In een zwembad verbiedt het huishoudelijk reglement het dragen van burkini’s om hygiënische/ecologische redenen. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep wordt geoordeeld dat het verbieden van een lichaamsbedekkend badpak vanwege hygiëne of om veiligheidsredenen niet gerechtvaardigd is en dus een discriminatie inhoudt.
Wat de schadevergoeding betreft, wordt aan het Grondwettelijk Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: "Schendt het artikel 28 van het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid van 10 juli 2008 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door dezelfde rechtsgevolgen toe te kennen aan de vaststelling van discriminatie ongeacht het gemaakte onderscheid door datzelfde decreet tussen directe en indirecte discriminatie volgens artikel 16 § 1 en 2 van dat decreet?"
In het decreet van 10 juli 2008 wordt een forfaitaire schadevergoeding bepaald voor morele schade geleden ten gevolge van discriminatie. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte discriminatie. Het zou gaan om 2 verschillende situaties die onterecht en zonder verantwoording gelijk worden behandeld ...
Beslissing
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat er geen discriminatie is.
Het is eigen aan een systeem van forfaitaire schadevergoeding om geen rekening te houden met de bijzonderheden van elk concreet geval.
Daarnaast wordt noch bij directe noch bij indirecte discriminatie verwezen naar het opzet van de dader. Bepalend is de schadelijke weerslag van een bepaalde handelswijze voor het slachtoffer.
Het Grondwettelijk Hof besluit: "Bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen van de vergoeding van morele schade ingevolge discriminatie kon de decreetgever ervan uitgaan dat dergelijke schade zeer diverse vormen kan aannemen en dat het niet mogelijk is om rekening te houden met de meest verschillende toestanden waarin de slachtoffers zich kunnen bevinden, temeer daar morele schade moeilijk in geld waardeerbaar is en naar billijkheid dient te worden begroot. Hij vermocht daarbij ook aan te nemen dat de impact van het miskennen van een discriminatieverbod op het slachtoffer, met name wat de geleden morele schade betreft, niet noodzakelijk verschilt naargelang het gaat om een directe dan wel een indirecte discriminatie en dat die schade derhalve niet op een verschillende wijze dient te worden vergoed."
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: GwH, 10/7/2019 - Rolnummer 110/2019
Wetgeving: