[OPINIE] Waarheen gaat het antiracisme?

21 maart 2012
Discriminatiegrond: Racisme

De zaak ‘Chichah’ is veelzeggend en dit vanuit twee oogpunten. Eerst en vooral zegt het iets over het op drift slaan van een bepaald soort ‘islamgauchisme’, dat dreigt elke vrijheid in de kiem te smoren. En door op te roepen - ook al is het dan ironisch bedoeld - tot ‘steniging’ van Caroline Fourest, flirten Chichah en zijn vrienden met aanzetten tot haat. Daarnaast doet deze zaak echter evenzeer vragen rijzen omdat de protagonisten, universalistische vrijzinnige intellectuelen versus postkolonialistische militanten, zich in hun uitlatingen beroepen op dezelfde waarden: gelijkheid, rechten van minderheden, antiracisme.

Malaise in het antiracisme. We zien het ook met de bestaanscrisis bij MRAX. Niet zozeer de persoon van Radouane Bouhlal ligt immers aan de grond van de zaak, maar wel de radicale multiculturalistische koers van de beweging die breekt met het oecumenisch universalisme van elke afkomst of origine. Ook het Centrum voor gelijkheid van kansen, een overheidsinstelling, ontsnapt niet aan de beroering. Beschuldigd van een zekere welwillendheid ten opzichte van het antisemitisme, kan het Centrum nog zo haar best doen om aan te tonen dat dergelijke beweringen niet kloppen, het ‘klikt’ niet meer met bepaalde gemeenschappen. En ook al ervaar ik deze situatie als fundamenteel onrechtvaardig, ik kan alleen maar vaststellen dat het antiracisme waarmee wij worden geïdentificeerd, in de ogen van sommigen verdacht is geworden…

Resultaat: vertrekkende van dezelfde premissen (het verzet tegen elke vorm van racisme), komen we uit bij een situatie van compleet onbegrip. Enerzijds stelt men dat racisme het gevolg is van cultuurrelativisme, dat verwerping van de Europese waarden en communautarisme met zich mee zou brengen; anderzijds stelt men dat racisme het resultaat is van de georganiseerde apartheid in de Belgische samenleving ten overstaan van de niet-Europese diaspora. De eersten beroepen zich hierbij op de verdediging van de verlichting tegen elke vorm van particularisme; de laatsten op een verzet van de ondergeschikten tegen de hegemonie van het Westen.

Deze tegenstelling tussen ‘meerderheid’ en culturele ‘minderheden’ is desastreus. Ze ressorteert onder dezelfde culturalistische identiteitsobsessie. De problematiek van horen bij -, van culturen en beschavingen is een valstrik aan het spannen voor de strijd tegen het racisme, een strijd die nochtans meer dan ooit noodzakelijk is.

Hoe is het zover kunnen komen? In de jaren 80 en 90 viel het antiracisme in grote mate samen met de strijd tegen extreemrechts, dat geïsoleerd werd door een stevig cordon sanitaire. Er bestond grote eenstemmigheid over de strijd tegen discriminatie. En toch zat de klad er toen al in. Tegelijk met de ontmanteling van de sociale welvaartstaat verving de overheid gelijkheid van kansen door sociale rechtvaardigheid. Discriminatie en identiteit kwamen in de plaats voor ongelijkheid en sociale klassen; autochtonen en allochtonen voor kaders en arbeiders; kwetsbare wijken voor volkswijken enz. Voortaan verwijst men naar gemeenschappen en dit soort terminologie overspoelt de hele publieke ruimte.

Vandaar het misverstand ten aanzien van een instelling zoals het Centrum. Opgericht om discriminatie van individuen aan te vechten, doet men meer en meer beroep op het Centrum om de bestaansangsten van gemeenschappen tot bedaren te brengen, iets wat natuurlijk zijn krachten ver te boven gaat.

Verkrampte identiteit en teloorgang van het sociaal model gaan samen. Hoe meer een samenleving erin slaagt om, op materieel vlak, sociale cohesie te verzekeren, hoe minder zij nood heeft, op symbolisch vlak, aan elementen die verwijzen naar identiteit. Omgekeerd, hoe minder een samenleving één gemeenschappelijke materiële wereld vormt, omdat ze uiteen gevallen is door concurrentie en uitsluiting, des te meer heeft ze, op symbolisch vlak, behoefte aan compenserende collectieve referentiepunten. Dat leert ons de geschiedenis, al sinds 1945. De naoorlogse bloeiperiode (1945-1975) kende een steile opgang van gemeenschappelijkheid in materieel opzicht (werkzekerheid, sociale zekerheid, vermindering van ongelijkheid) en tegelijkertijd van het individu in symbolisch opzicht (seksuele bevrijding, zelfontplooiing, neergang van het nationalisme). Het neoliberale offensief heeft de dynamiek ondersteboven gekeerd: voortaan heeft het individu de overhand in de productieverhoudingen (werknemers moeten met elkaar in competitie gaan, achteruitgang van de solidariteit) en heel dit ontbindingsproces schreeuwt op symbolisch vlak naar elementen van gemeenschappelijkheid. Het uur heeft geslagen voor alle mogelijke populismes en communautarismes.
En de overheid is helaas, wellicht met de beste bedoelingen, de beweging gevolgd. Van het ‘Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid’ (1989) tot de ‘Commissie voor Interculturele Dialoog’ (2005) en vervolgens de ‘Assisen van de Interculturaliteit’ (2010) zien we steeds meer dat alles draait om culturalisering. Als lid van de Assisen schreef ik een minderheidsnota waarin ik mijn spijt uitdruk “dat het verslag aanleunt bij de visie op een samenleving die verdeeld is tussen een cultureel dominante meerderheid en onvoldoende erkende minderheden, terwijl het de polariteit kapitaal/arbeid is die structureel bepalend blijft om de belangrijkste uitdagingen in onze samenleving te verklaren.” Hiermee wilde ik aangeven dat de oplossing voor de interculturele problemen niet … cultureel is, maar te zoeken is bij het opnieuw vorm geven aan een sociale staat en bij een ‘generalistisch’ beleid inzake tewerkstelling, huisvesting, stedenbouw enzovoort.

Het echte probleem van onze samenleving is dat het democratisch pact tussen sociale klassen en sociologische pijlers verbroken is. En zonder een dergelijk pact, dat gelijkheid en solidariteit garandeert, heeft de overheid de grootste moeite om gestalte te geven aan een echt beleid voor integratie van migranten en voor sociale cohesie. Daar ligt nochtans de echte uitdaging en niet in de verhoudingen tussen ‘culturen’.

Om bij MRAX uit de crisis te raken, kondigde Fadila Laanan de oprichting aan van een ‘Antiracistisch platform’. Heel goed. Maar hoe hierbij de valkuil van over-culturalisering vermijden? Als we al mensen rond de tafel moeten brengen om onze problemen met “samen leven” op te lossen, dan zijn dat niet de vertegenwoordigers van de gemeenschappen of de antiracistische militanten, maar wel de directies van onze scholen, van de OCMW’s, van de rusthuizen, de sociale partners enz.

Als de politici en de media nu eens wat minder zouden praten over identiteit en religies en iets meer over uitsluiting en armoede (meer dan 20% armen in Brussel), dan zouden instellingen zoals het Centrum, bevrijd van allerlei dringende identiteitsverzoeken, veel efficiënter de strijd kunnen aangaan tegen discriminatie en allerlei haatdiscours. Het antiracisme moet weg uit het oog van de culturalistische cycloon. Het moet opnieuw aansluiting vinden bij de noodzaak van werkelijke gelijkheid tussen individuen. Die vormt het echte cement in onze democratie.

Edouard Delruelle. Filosoof (ULg) en Adjunct-directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.