Grondwettelijk Hof, 21 november 2024
Het Decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie bepaalt dat bepaalde rechtspersonen in rechte kunnen optreden in het kader van een stakingsvordering. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat:
- de bepalingen uit het Decreet in overeenstemming zijn met de bevoegdheidsverdelende regels
- het grondwettig is dat een rechtspersoon die zich op een collectief belang beroept, in een dergelijke procedure, niet kan optreden ter ondersteuning of in plaats van de dader van de discriminatie, terwijl dat wel kan ten voordele van het slachtoffer
- het Decreet aan personen die zich op een persoonlijk belang beroepen niet de mogelijkheid geeft om in de voormelde procedure in rechte te treden om snel een einde te maken aan een discriminatie wanneer zij niet beweren het slachtoffer of de dader van de discriminatie te zijn
[Prejudiciële vraag: Rechtbank van eerste aanleg Brussel (Franstalige), 14 november 2022]
[PM - Antwoord prejudiciële vraag: Grondwettelijk Hof, 21 november 2024]
[Zie ook: Rechtbank van eerste aanleg Brussel (Franstalige), 9 mei 2018 (prejudiciële vraag); Grondwettelijk Hof, 4 juni 2020 (antwoord prejudiciële vraag) en Rechtbank van eerste aanleg Brussel (Franstalige), 24 november 2021 (definitief vonnis na prejudiciële vraag)]
Feiten
Een aantal verenigingen en personen hadden derdenverzet aangetekend tegen een vonnis van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg waarin werd geoordeeld dat de Stad Brussel een einde moest stellen aan het verbod op het dragen van religieuze tekenen in een hogeschool. Naar aanleiding van het derdenverzet besliste de Brusselse rechtbank van eerste aanleg om 3 prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof (zie Rechtbank van eerste aanleg Brussel (Franstalige), 14 november 2022).
Prejudiciële vragen
Het Decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 over de bestrijding van sommige vormen van discriminatie bepaalt dat een rechtspersoon die een collectief belang verdedigt, kan optreden in de geschillen waartoe de toepassing van het Decreet aanleiding geeft (artikel 39). De rechtspersoon moet handelen met instemming van het slachtoffer (artikel 40). Om een einde te maken aan de discriminatie kan een stakingsvordering worden ingesteld (artikel 50).
De rechtbank van eerste aanleg leidt uit die bepalingen af dat de personen die zich op een persoonlijk belang beroepen (zoals de docenten aan de hogeschool), partij kunnen worden bij een dergelijke procedure. Hun vordering is dus ontvankelijk. De rechtspersonen die een collectief belang verdedigen dat tegengesteld is aan dat van het slachtoffer, kunnen daarentegen geen partij worden, aangezien zij de instemming van het slachtoffer niet hebben verkregen.
De rechtbank van eerste aanleg wil van het Grondwettelijk Hof te weten komen of die bepalingen in overeenstemming zijn met de bevoegdheidsverdelende regels, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en het recht op toegang tot een rechter.
Beslissing
De artikelen 39, 40 en 50 van het Decreet van 12 december 2008 beperken de bevoegdheid van een rechtspersoon die zich op een collectief belang beroept om in rechte op te treden in de geschillen waartoe het Decreet aanleiding geeft niet alleen wanneer hij voor de stakingsrechter een vordering als eiser instelt, maar ook wanneer hij voor de rechter vrijwillig tussenkomt of derdenverzet instelt (waarmee wordt afgeweken van de artikelen 17, 18 en 1122 van het Gerechtelijk Wetboek). Zijn deze artikelen in overeenstemming met de bevoegdheidsverdelende regels?
- Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de bepalingen in overeenstemming zijn met de bevoegdheidsverdelende regels.
De decreetgever van de Franse Gemeenschap heeft die bepalingen kunnen aannemen op grond van zijn impliciete bevoegdheden: de bepalingen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van zijn bevoegdheid in het kader van discriminatiebestrijding; de aangelegenheid leent zich tot een gedifferentieerde regeling en de bepalingen hebben een marginale weerslag op de federale aangelegenheid.
De artikelen 39, 40 en 50 van het Decreet van 12 december 2008 verplichten alle rechtspersonen die zich op een collectief belang beroepen ertoe de instemming te verkrijgen van het slachtoffer om een stakingsvordering in te stellen, met inbegrip van de rechtspersonen die een collectief belang verdedigen dat tegengesteld is aan het belang van het slachtoffer (maar in het laatste geval is het hoogst onwaarschijnlijk dat het slachtoffer daarmee instemt). Zijn deze artikelen in overeenstemming met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en met het recht op toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces?
- Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de bepalingen grondwettig zijn, in zoverre zij een rechtspersoon die zich op een collectief belang beroept niet toestaan om een zaak aanhangig te maken bij de stakingsrechter, in het kader van een vrijwillige tussenkomst dan wel in dat van een derdenverzet, om een aangevoerde discriminatie aan te vechten ter ondersteuning of in plaats van de dader van de discriminatie.
De voorwaarde dat rechtspersonen de instemming van het slachtoffer moeten verkrijgen, heeft tot doel te waarborgen dat een procedure niet tegen de wil van het slachtoffer wordt ingesteld. De vordering van rechtspersonen in het kader van het Decreet van 12 december 2008 beoogt volgens het Grondwettelijk Hof enkel het slachtoffer te ondersteunen en discriminaties te doen ophouden wanneer er geen slachtoffer is geïdentificeerd. De decreetgever van de Franse Gemeenschap heeft niet toegestaan dat een rechtspersoon met een ander doel zou optreden. Het Grondwettelijk Hof beklemtoont dat de stakingsvordering tot doel heeft het slachtoffer een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden dat snel een einde kan maken aan de discriminatie en dat het slachtoffer zich in een bijzonder kwetsbare situatie bevindt. Het is dus redelijk verantwoord dat, in het kader van een dergelijke vordering, de rechtspersonen die een collectief belang nastreven, louter ter ondersteuning van de slachtoffers van de discriminatie en niet ter ondersteuning van de daders kunnen optreden. Deze laatsten bevinden zich a priori immers niet in een dermate kwetsbare situatie dat ze hun daden niet zelf zouden kunnen verantwoorden.
De artikelen 39, 40 en 50 van het Decreet van 12 december 2008 zouden een persoon die zich op een persoonlijk belang beroept toestaan derdenverzet in te stellen of vrijwillig tussen te komen voor de stakingsrechter, aan de zijde van het slachtoffer van discriminatie, dan wel aan de zijde van degene die discrimineert. Zijn deze artikelen in overeenstemming met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en met het recht op toegang tot de rechter?
- De derde prejudiciële vraag berust volgens het Grondwettelijk Hof op een kennelijk onjuiste interpretatie van de betrokken bepalingen en behoeft bijgevolg geen antwoord.
De stakingsvordering is voorbehouden aan bepaalde personen. Personen die zich op een persoonlijk belang beroepen voor de stakingsrechter, zonder evenwel te beweren slachtoffer of dader van het vermeende discriminerende gedrag te zijn, hebben niet de hoedanigheid om een stakingsvordering in te stellen, noch om vrijwillig tussen te komen of derdenverzet in te stellen tegen een vonnis dat de staking van een discriminatie beveelt, zij het voor het overige ter ondersteuning van het slachtoffer of ter ondersteuning van de dader van de discriminatie. Het Grondwettelijk verduidelijkt dat het vonnis gewezen op een stakingsvordering niet tegenstelbaar is aan personen die daarbij geen partij zijn geweest. Die personen kunnen een rechtsvordering instellen indien zij menen dat één van hun rechten wordt geschonden.
Unia was betrokken partij.
Afgekort: GwH, arrest nr. 130/2024, 21-11-2024
Wetgeving :
- Decreet van de Franse Gemeenschap betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie (12 december 2008)
- Artikel 10, artikel 11, artikel 13, artikel 35, artikel 127, artikel 144 en artikel 145 Grondwet
- Artikel 4 en artikel 5 Bijzondere wet tot hervorming der instellingen (8 augustus 1980)
- Artikel 17, artikel 18, artikel 1044, artikel 1122, artikel 1128, artikel 1129 en artikel 1131 Gerechtelijk Wetboek
- Artikel 6 en artikel 13 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (4 november 1950) (artikel 6 EVRM) (artikel 13 EVRM)