Hof van beroep Bergen, 10 januari 2012
Een man wordt uitgesloten uit de Getuigen van Jehovah. Volgens de richtlijnen van de organisatie mogen andere Getuigen van Jehovah geen contact meer hebben met de man. Het hof van beroep oordeelt dat de man geen geen voldoende pertinente feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is.
[Eerste aanleg: Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, 27 september 2004]
[Hoger beroep: Hof van beroep Luik, 6 februari 2006]
[Cassatie: Hof van Cassatie, 18 december 2008]
[Deze beslissing werd verkregen dankzij de inzameling van rechtspraak door de onderzoekers van het project 'Discriminatie bestrijden via het recht: de Belgische ervaring ter zake' (PDR T.0197.19), gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en gecoördineerd door Julie Ringelheim en Jogchum Vrielink.]
Feiten
Een man is lid van de Getuigen van Jehovah en wordt uitgesloten uit de organisatie. Volgens de richtlijnen van de organisatie mogen andere Getuigen van Jehovah geen contact meer hebben met de man. Hij meent dat de organisatie zich daardoor schuldig maakt aan:
- directe discriminatie
- indirecte discriminatie
- opdracht geven tot discriminatie
- intimidatie
In eerste aanleg wees de voorzitter van de rechtbank de vordering van de man af. Volgens de voorzitter werd de man niet gediscrimineerd omdat het beleid van de organisatie van toepassing is op alle leden die worden uitgesloten. Dit werd bevestigd in hoger beroep.
Het Hof van Cassatie verbrak het arrest. Er was ten onrechte van uitgegaan dat het slachtoffer zou moeten bewijzen dat er sprake is van discriminatie. Het volstaat volgens de antidiscriminatiewet immers dat het slachtoffer feiten aanvoert die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden. Vervolgens moet de vermeende dader aantonen dat er geen discriminatie is geweest.
Beslissing
Het hof van beroep van Bergen stelt dat de vrijheid van godsdienst niet verhindert dat een beroep wordt gedaan op de antidiscriminatiewet.
Het hof van beroep oordeelt vervolgens dat de man geen voldoende pertinente feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden.
Unia was geen betrokken partij.
Het arrest werd gepubliceerd in Stradalex.
Afgekort: Bergen, 10-1-2012 - rolnummer 2010/RG/206