Ga verder naar de inhoud

Analyse van rechtspraak over discriminatie op grond van syndicale overtuiging (april 2025)

Eind 2009 werd het beschermd kenmerk syndicale overtuiging toegevoegd aan de Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de bepaalde vormen van discriminatie (hierna: antidiscriminatiewet). Dit gebeurde nadat het Grondwettelijk Hof had vastgesteld dat het ontbreken van dit beschermd kenmerk een lacune vormde in de antidiscriminatiewet. Sindsdien heeft dit beschermd kenmerk geleid tot een reeks vonnissen en arresten die in deze bijdrage worden geanalyseerd. 

Inhoud

  1. Syndicale overtuiging werd pas achteraf aan de antidiscriminatiewet toegevoegd
  2. Wat wordt beschermd via syndicale overtuiging?
  3. Rechtspraak over de verschuiving van de bewijslast
  4. Rechtspraak over de wisselwerking tussen de antidiscriminatiewet en de wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden
  5. Overige markante rechtspraak

1. Syndicale overtuiging werd pas achteraf aan de antidiscriminatiewet toegevoegd

Als een van de weinige kenmerken die samenhangen met beschermde grondrechten werd syndicale overtuiging, bij de herziening van de antidiscriminatiewet in 2007, niet opgenomen in de lijst met beschermde criteria. De wetgever ging ervan uit dat de syndicale overtuiging al afdoende werd beschermd via andere nationale regelgeving, namelijk:

Naar aanleiding van een beroep tot vernietiging dat werd ingesteld door de vakbonden LBC-NVK (Landelijke Bediendencentrale – Nationaal Verbond voor Kaderpersoneel) en CNE (Centrale nationale des employés) oordeelde het Grondwettelijk Hof evenwel dat de antidiscriminatiewet zelf een ongeoorloofde discriminatie inhield zolang het criterium syndicale overtuiging niet in de lijst met beschermde criteria werd opgenomen (Grondwettelijk Hof, 2 april 2009). De antidiscriminatiewetgeving biedt namelijk een bredere rechtsbescherming dan de  bovenvermelde regelgeving, onder meer voor wat betreft:

Ten gevolge van het arrest van het Grondwettelijk Hof werd de syndicale overtuiging door artikel 108 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen toegevoegd aan de limitatieve lijst van beschermde criteria in de antidiscriminatiewet. De antidiscriminatiewet bepaalt dat een verschillende behandeling op grond van iemands syndicale overtuiging verboden is in het kader van onder meer de arbeidsbetrekkingen als die behandeling geen voldoende zwaarwichtige arbeidsgerelateerde doelstelling nastreeft en de gebruikte middelen niet passend of noodzakelijk zijn (art. 14 antidiscriminatiewet). Personen die in het kader van arbeidsrelaties discrimineren op basis van syndicale overtuiging, in de wetenschap dat daarvoor geen redelijke verantwoording bestaat, stellen zich binnenkort bloot aan eventuele strafsancties (art. 255 Nieuw Strafwetboek en Grondwettelijk Hof, 12 februari 2009, overw. B.45.4).

De Gemeenschappen en Gewesten voorzien in eenzelfde bescherming in de aangelegenheden waarop hun antidiscriminatieregelgeving van toepassing is (bijv. statutair overheidspersoneel, arbeidsbemiddeling, enz.).

2. Wat wordt beschermd via syndicale overtuiging?

Het begrip syndicale overtuiging wordt niet gedefinieerd in de antidiscriminatiewet. Voor de invulling van het begrip dienen we daarom terug te vallen op de voorbereidende werkzaamheden en de evolutie in de rechtspraak.

De memorie van toelichting bij de bovenvermelde wetswijziging in 2009 volgt de invulling die het Grondwettelijk Hof gaf aan het begrip syndicale overtuiging (MvT, Parl.St. Kamer 2009-10, DOC nr. 52-2299/001, p. 75). Het Grondwettelijk Hof oordeelde in het arrest van 2009 dat onder syndicale overtuiging moet worden begrepen: “Het lidmaatschap van of het behoren tot een vakorganisatie en de activiteit die in het kader van een dergelijke organisatie wordt gevoerd, moeten worden beschouwd als uitingen van de syndicale mening van de betrokken persoon. Het slachtoffer van een discriminatie op grond van zijn lidmaatschap van een vakorganisatie, van het feit dat hij daartoe behoort of van zijn syndicale activiteit is derhalve eveneens het slachtoffer van een discriminatie op grond van zijn syndicale overtuiging, zodat de drie aangehaalde discriminatiegronden vervat zijn in die van de syndicale overtuiging”. 

Volgens het Grondwettelijk Hof omvat het criterium bijgevolg 3 componenten, met name:

  1. lidmaatschap van een vakorganisatie
  2. syndicaal mandaat of behoren tot een vakorganisatie
  3. syndicale activiteit 

In wat volgt, gaan we dieper in op deze 3 componenten van de syndicale overtuiging evenals op de evolutie van dit begrip in de rechtspraak.

Van belang is ook dat deze bescherming altijd in 2 richtingen werkt: er kan dus ook sprake zijn van discriminatie omdat iemand geen lid is van een vakbond of niet deelneemt aan een vakbondsactie.

Openen Sluiten 2.1. Al dan niet lid zijn van een vakorganisatie

Openen Sluiten 2.2. Al dan niet een syndicaal mandaat vervullen of tot een vakorganisatie behoren

Openen Sluiten 2.3. Al dan niet een syndicale activiteit uitoefenen

3. Rechtspraak over de verschuiving van de bewijslast

3.1. Principe

Omwille van de bewijsmoeilijkheden waarmee slachtoffers van discriminatie kampen, voorziet de antidiscriminatiewetgeving in een van het gemeen recht afwijkende bewijsregeling. Wanneer een persoon die zich het slachtoffer acht van een discriminatie, Unia of een van de belangenverenigingen (zoals een vakbond) voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van een of meer beschermde criteria (zoals syndicale overtuiging) kunnen doen vermoeden, dan dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest (art. 28 antidiscriminatiewet). Bij een prima facie vermoeden van discriminatie geldt er bijgevolg een verschuiving (geen omkering) van bewijslast.

In de rechtspraak en rechtsleer wordt soms geargumenteerd dat er pas sprake is van een verschuiving van bewijslast wanneer het slachtoffer feiten aanvoert die het bestaan van discriminatie doen vermoeden. Het arbeidshof van Brussel bevestigde echter meermaals dat het, voor het verschuiven van de bewijslast, voldoende is dat het slachtoffer feiten aanvoert die het bestaan van discriminatie omwille van syndicale overtuiging kunnen doen vermoeden (bijv. Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 22 november 2022). 

Hoewel het feitencomplex op zich wel objectief bewezen moet kunnen worden via een (begin van) schriftelijk bewijs, via feitelijke vermoedens (bijv. meerdere precieze en overeenstemmende getuigenissen) enz. moet dit nog niet met een grote mate van zekerheid een benadeling omwille van de syndicale overtuiging aantonen. Het volstaat dat de rechter het aannemelijk acht, op basis van het bewezen feitencomplex, dat de benadeling gelinkt is aan de syndicale overtuiging van het slachtoffer om vervolgens de bewijslast te verschuiven naar diegene die de benadeling beging (die op zijn beurt nog een tegenbewijs of rechtvaardiging kan leveren). De verschuiving van de bewijslast verloopt volgens het arbeidshof in 3 stappen (Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 22 november 2022):

Stap 1

Het is voldoende, voor het verschuiven van de bewijslast, dat het slachtoffer feiten kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden. Het moet dus niet gaan om feiten die het bestaan van discriminatie doen vermoeden

In verband hiermee oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het slachtoffer moet aantonen dat de verweerder daden heeft gesteld of opdrachten heeft gegeven die prima facie discriminerend zouden kunnen zijn. Deze feiten moeten voldoende sterk en pertinent zijn. Het volstaat niet dat het slachtoffer aantoont het voorwerp te zijn geweest van een ongunstige behandeling. Het slachtoffer moet ook feiten bewijzen die erop lijken te wijzen dat de ongunstige behandeling is ingegeven door de syndicale overtuiging van het slachtoffer. De feiten mogen niet algemeen van aard zijn, maar moeten specifiek aan de auteur van het onderscheid kunnen worden toegeschreven (Grondwettelijk Hof, 12 februari 2009, overw. B.93.3).

Stap 2

Wanneer de bewijslast verschuift omdat het slachtoffer feiten kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden, dan dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. De verweerder kan daartoe proberen aan te tonen dat het verschil in behandeling niet berust op de syndicale overtuiging, maar uitsluitend is gebaseerd op andere geoorloofde criteria. 

Stap 3

Als de verweerder ten slotte niet kan bewijzen dat het verschil in behandeling uitsluitend gebaseerd is op andere geoorloofde criteria, dan kan de verweerder nog proberen aan te tonen dat het verschil in behandeling op grond van de syndicale overtuiging gerechtvaardigd is in het kader van een rechtvaardigingsgrond die toegelaten wordt door de antidiscriminatiewet.

3.2 Toepassingsgevallen

Uit de rechtspraak op basis van de antidiscriminatiewetgeving (in de brede zin) kunnen een reeks elementen worden afgeleid die kunnen leiden tot een verschuiving van de bewijslast zoals bijv. de patroonmethode, de eliminatiemethode, gebrek aan transparantie, data en statistisch bewijs, intrinsiek verdachte criteria, chronologie van gebeurtenissen, correspondentietest, mystery calls enz. Een bespreking hiervan vraagt een afzonderlijke analyse. In het kader van deze bijdrage vestigen we in het bijzonder de aandacht op 2 situaties die kenmerkend zijn voor discriminatie op basis van syndicale overtuiging: 

  • Het ontslag van een personeelsafgevaardigde, op het ogenblik dat de variabele vergoeding zo beperkt mogelijk is, kan discriminatie op basis van de syndicale overtuiging doen vermoeden. In het concrete geval ging het over een ontslag zonder tussenkomst van de arbeidsrechtbank noch van het paritair comité, maar met betaling van de beschermingsvergoeding, 5 dagen voor de aanvang van de occulte periode vóór de sociale verkiezingen (Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 22 november 2022).
  • Ook het niet-naleven van de bijzondere ontslagprocedure voor personeelsafgevaardigden kan leiden tot een verschuiving van de bewijslast, zodat de werkgever dient aan te tonen dat dit ontslag volledig los stond van de vakbondsactiviteit van de werknemer (Arbeidshof Bergen, 28 juni 2024).

4. Rechtspraak over de wisselwerking tussen de antidiscriminatiewet en de wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden

De wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden (hierna: wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden) voorziet dat (kandidaat-)personeelsafgevaardigden in de bovenvermelde organen slechts kunnen worden ontslagen om een dringende reden die vooraf door een arbeidsgerecht werd aangenomen, of omwille van economische of technische redenen die vooraf door het bevoegd paritair orgaan werden erkend (art. 2 wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden). Bij een miskenning van deze ontslagbescherming moet de werkgever een bijkomende ontslagvergoeding betalen, onverminderd het recht op een hogere vergoeding wegens onder meer materiële of morele schade (art. 16 wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden). In een aantal vonnissen en arresten werd zowel de bescherming van de antidiscriminatiewet als die van de wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden ingeroepen. Dit gaf aanleiding tot rechtspraak die de contouren schetst van de mogelijkheid om naar aanleiding van eenzelfde feitencomplex beroep te doen op de bescherming van beide wetgevingen.  

Openen Sluiten 4.1. Het ontslag is in strijd met de bijzondere ontslagregeling, maar is geen discriminatie op basis van syndicale overtuiging

Openen Sluiten 4.2. De stakingsvordering uit de antidiscriminatiewet kan een onrechtmatig of discriminatoir ontslag van een personeels-afgevaardigde niet tegenhouden

Openen Sluiten 4.3. Tegenstrijdige rechtspraak over de cumul van schadevergoedingen op basis van de antidiscriminatiewet en de wet ontslagregeling personeelsafgevaardigden

5. Overige markante rechtspraak

Openen Sluiten 5.1. Rechtspraak op basis van regionale regelgeving

Openen Sluiten 5.2. Vergoeding voor de vakbond wegens discriminatie van haar leden en/of in eigen naam

Openen Sluiten 5.3. Strafrechtelijke veroordeling omwille van geweld tegen een persoon omwille van (vermeende) syndicale overtuiging