Ga verder naar de inhoud

Hof van Cassatie, 9 maart 2015

Het Arbeidshof oordeelde op 23 december 2011 dat een beveiligingsfirma geen rechtsmisbruik beging door een receptioniste te ontslaan die een bescheiden hoofddoek wilde combineren met haar uniform. In eerste aanleg oordeelde de arbeidsrechtbank op 27 april 2010 dat een werkgever aan zijn voltallige personeel een verbod mag opleggen om religieuze overtuigingen te veruiterlijken om het neutrale imago van het (commerciële) bedrijf te vrijwaren.

[Eerste aanleg: Arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, 27 april 2010]

[Hoger beroep: Arbeidshof Antwerpen, afdeling Antwerpen, 23 december 2011]

[PM - Cassatie (prejudiciële vraag): Hof van Cassatie, 9 maart 2015]

[EU-HvJ (antwoord op  prejudiciële vraag): Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 maart 2017]

[Cassatie (verbreking arrest 23 december 2011): Hof van Cassatie, 9 oktober 2017]

[Arrest na cassatie: Arbeidshof Gent, afdeling Gent, 12 oktober 2020]

[Waarschuwing: vonnissen en arresten kunnen kwetsend taalgebruik bevatten.]

Gepubliceerd op: 09/03/2015
Domeinen: Arbeid
Beschermde kenmerken: Discriminatie op basis van geloof of levensbeschouwing
Rechtsinbreuk(en): Discriminatie (burgerrechtelijk), Directe discriminatie, Indirecte discriminatie
Rechtsmacht: Hof van Cassatie
Rechtsgebied: België
Unia (burgerlijke) partij: ja

Hof van Cassatie, 9 maart 2015

Hoewel het openbaar ministerie tot de conclusie kwam dat er wel degelijk sprake is van discriminatie op grond van geloof, wordt de zaak afgewezen door het arbeidshof. Het arbeidshof oordeelde dat het ontslag in de gegeven omstandigheden niet onredelijk was. Maar het arrest lijkt geen uitsluitsel te geven over het al dan niet discriminatoire karakter van een zogenaamd neutraliteitsbeleid door commerciële bedrijven. Er werd cassatieberoep aangetekend.

Beslissing: Het Hof van Cassatie stelt de volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:

“Dient artikel 2.2.a) van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, zo te worden uitgelegd dat het verbod als moslima een hoofddoek te dragen op de werkvloer geen rechtstreekse discriminatie oplevert wanneer de bij de werkgever bestaande regel aan alle werknemers verbiedt om op de werkvloer uiterlijke tekenen te dragen van politieke, filosofische en religieuze overtuigingen?”

Afgekort: Cass., 9-03-2015

Op de hoogte blijven van juridisch nieuws?