Diversiteitsbarometer Huisvesting (2014)

Net als werkgelegenheid en onderwijs is huisvesting essentieel voor de sociale inclusie van individuele burgers en voor de stad als geheel. Die twee dimensies, de individuele en de collectieve, op elkaar afstemmen wordt almaar belangrijker in een wereld die in permanente economische en socio-demografische verandering is. Het recht op huisvesting is, bijgevolg, een van de belangrijkste uitdagingen voor de nabije toekomst. De politieke actualiteit en de herhaalde oproepen van verenigingen die op dat domein actief zijn, herinneren er ons dagelijks aan dat er nog een hele weg te gaan is.

Het is dan ook geen toeval dat de wetgever – gesteund door de actoren op het terrein – het recht op huisvesting in de Grondwet heeft verankerd. Artikel 23,3° stelt dat “ieder het recht heeft een menswaardig bestaan te leiden [en] recht heeft op behoorlijke huisvesting”.

Ondanks alle inspanningen blijft het huisvestingsbeleid kampen met tal van problemen: veroudering van het sociale woningpark, ontoereikend publiek aanbod, ongezonde woningen, huisjesmelkers, verarming van de bevolking, steeds meer alleenstaanden en eenoudergezinnen (alleenstaande vrouwen met kind(eren)), een tekort aan aangepaste woningen, prijzen die de pan uit rijzen … En met discriminatie.

Daar komt nog bij dat de gewesten voortaan bevoegd zijn voor private huisvesting, wat tegelijk een uitdaging vormt en kansen biedt om het beleid te hervormen.

In het kader van zijn Diversiteitsbarometer-project heeft het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme, samen met de federale minister van Gelijke Kansen, de drie regionale ministers van Wonen en het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, een onderzoek gestart om de mate en de vormen van discriminatie in de publieke huisvesting en de privéhuisvesting na te gaan.

De Diversiteitsbarometer Huisvesting wil inspelen op de behoefte aan statistische en kwalitatieve gegevens over discriminatie en over de mechanismen die erachter zitten. Zo beschikken de sociale actoren over nuttige en objectieve gegevens voor een analyse van hun activiteitensector, en kunnen de beleidsverantwoordelijken terugvallen op een instrument waarmee ze hun beleid kunnen evalueren en bijsturen.

Willen we de (individuele en structurele) discriminatie efficiënter aanpakken en de flankerende maatregelen zo goed mogelijk invullen, dan zijn die kennisinstrumenten essentieel, ook al zijn ze niet voldoende.

Dit verslag is het resultaat van een samenwerking met twee universitaire consortia, in overleg met het Centrum, het Instituut en de beleidsmakers. We willen alle betrokkenen dan ook graag bedanken voor hun inzet en expertise.

We zijn er rotsvast van overtuigd dat onze inspanningen vruchten zullen afwerpen.

Patrick Charlier
Adjunct-directeur

Jozef De Witte
Directeur