Arbeidshof Gent, afdeling Brugge, 30 juni 2023

30 juni 2023
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Racisme
Rechtsmacht: Arbeidshof

Twee arbeiders hadden een formele klacht ingediend bij de preventieadviseur voor (discriminatoire) pesterijen op het werk. Ze werden ontslagen tijdens de beschermde periode. Omdat het bedrijf niet kon aantonen dat het ontslag niets te maken had met de klacht, werd aan de twee arbeiders de forfaitaire beschermingsvergoeding van zes maanden brutoloon toegekend. 

Datum: 30 juni 2023

Instantie: arbeidshof Gent, afdeling Brugge

Criterium: racisme

Actiedomein: werk

De feiten 

Twee arbeiders, respectievelijk van Afrikaanse en Maghrebijnse origine, meenden dat ze gediscrimineerd werden door het bedrijf waar ze werkten en door hun leidinggevende op basis van hun nationale afstamming of huidskleur. Daarnaast meenden ze dat ze het slachtoffer waren van pesterijen op het werk vanwege hun leidinggevende. Ze vroegen een schadevergoeding voor pesterijen of discriminatie van zes maanden brutoloon, maar in eerste aanleg werd hun vordering afgewezen door de arbeidsrechtbank.

De leidinggevende gaf volgens de twee arbeiders blijk van racistische vooroordelen en stereotypen tegenover personen van Afrikaanse of Maghrebijnse origine. Nog volgens de twee arbeiders was er sprake van favoritisme vanwege de leidinggevende en werden personen van Afrikaanse en Maghrebijnse origine gediscrimineerd en gepest bij de werkverdeling, tucht en verloning.

De twee arbeiders hadden bij de externe preventieadviseur psychosociale aspecten een formeel verzoek ingediend tot psychosociale interventie op 30 oktober 2019. Ze werden ontslagen op 10 januari 2020. Het bedrijf voerde verschillende redenen aan voor het ontslag, onder meer moeizame samenwerking, werkweigering, niet naleven van afspraken en niet aanvaarden van gezag.

Beslissing

  • Schadevergoeding wegens pesterijen of discriminatie

De twee arbeiders vroegen een forfaitaire schadevergoeding van zes maanden brutoloon wegens pesterijen of discriminatie.

De Welzijnswet laat toe een schadevergoeding van zes maanden brutoloon te vorderen wegens (discriminatoire) pesterijen op het werk (artikel 32decies Welzijnswet). De Antiracismewet laat eveneens toe een schadevergoeding van zes maanden brutoloon te vorderen wegens directe discriminatie op basis van nationale afstamming of huidskleur (artikel 16 Antiracismewet).

In beide gevallen volstaat het dat het slachtoffer feiten aanvoert die het bestaan van pesterijen of discriminatie kunnen doen vermoeden. De werkgever moet vervolgens aantonen dat er geen sprake was van pesterijen of discriminatie (artikel 32undecies Welzijnswet en 30 Antiracismewet).

De twee arbeiders voerden een aantal feiten aan, waaronder 11 aanwijzingen van pesterijen en discriminatie. Het arbeidshof oordeelde evenwel dat de aangevoerde feiten geen pesterijen of discriminatie konden doen vermoeden. Er was volgens de arbeidsrechtbank dus geen verschuiving van de bewijslast mogelijk en er was ook geen bewijs van pesterijen of discriminatie. De vordering van een schadevergoeding van zes maanden brutoloon wegens pesterijen of discriminatie werd afgewezen.

Het arbeidshof was van oordeel dat de aanwijzingen van pesterijen en discriminatie concreet betrekking moesten hebben op de twee arbeiders. Algemene racistische vooroordelen en stereotypen volstonden niet voor een verschuiving van de bewijslast (anders: arbeidshof Antwerpen, 16 januari 2019).

  • Beschermingsvergoeding

De twee arbeiders vorderden eveneens een forfaitaire schadevergoeding van zes maanden brutoloon omdat het bedrijf de bescherming tegen represaillemaatregelen bij het indienen van een klacht wegens pesterijen of discriminatie had geschonden.

De Welzijnswet voorzien in een bescherming tegen represailles wanneer een werknemer een formele klacht indient wegens pesterijen bij de preventieadviseur psychosociale aspecten (artikel 32terdecies Welzijnswet). Wanneer de werkgever binnen de 12 maanden na het indienen van die klacht de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, dan moet de werkgever bewijzen dat het ontslag om een andere reden plaatsvond dan de klacht (artikel 32terdecies Welzijnswet). De Antiracismewet bevat een vergelijkbare bepaling die onlangs werd gewijzigd (artikel 15 Antiracismewet).

De twee arbeiders werden ontslagen tijdens de beschermde periode. De werkgever kon volgens het arbeidshof niet aantonen dat het ontslag geen verband hield met de formele klacht wegens pesterijen bij de preventieadviseur psychosociale bescherming. De twee arbeiders kregen de beschermingsvergoeding van zes maanden brutoloon toegekend op grond van de Welzijnswet. Ze hadden slechts één beschermingsvergoeding gevraagd (voor pesterijen of discriminatie) en daarom ging het arbeidshof niet verder in op de beschermingsregeling uit de Antiracismewet.

Unia was betrokken partij.

Afgekort: Arbh. Gent, afd. Brugge, 30-06-2023