De zomerinterviews: Johan Leman

7 augustus 2013
Discriminatiegrond: Racisme

Johan Leman is emeritus professor antropologie en voorzitter van vzw Foyer in Brussel. Hij stond aan de wieg van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en was er van 1993 tot 2004 directeur. Het diversiteitsbeleid is zeker niet mislukt, stelt hij, maar door de onderwaardering van de terreinkennis die aanwezig is in het middenveld zorgen beleidsmakers ervoor dat er veel tijd en energie verloren gaat: “Onze discoursen over integratie en beleid worden meer politiek dan inhoudelijk bepaald.” Dit gesprek met een pionier uit het werkveld staat ook opgetekend in de publicatie '20 jaar actie. 20 standpunten'.

We schrijven 1989. Binnen het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid, onder leiding van Paula D’Hondt, wordt Johan Leman aangesteld als kabinetschef. Het Commissariaat moet een tijdelijke instelling worden, belast met de uitwerking van een beleidsplan rond migratie en diversiteit voor de verschillende regeringen. In 1993 groeit het uit tot een permanent instituut, waarvan Leman directeur wordt. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding is geboren. De opdracht: de toenemende spanningen in een almaar meer diverse samenleving binnen de perken houden.

“Ons uitgangspunt in 1989 was dat we meer conflict zouden krijgen doordat de migranten in België zouden blijven”, vertelt Leman. “Daarmee gingen we in tegen de algemene aanname in de jaren tachtig dat migranten wel weer terug zouden keren naar hun land van herkomst. Wij stelden duidelijk: ze zullen blijven. We verwachtten spanningen, en gingen ervan uit dat je het racisme in eerste instantie zou zien toenemen. We voorspelden een fel debat rond de voorwaarden voor het verblijf van migranten hier.”

“Een eerste prioriteit van het Centrum was: zo goed mogelijke contacten onderhouden met het middenveld”, legt Leman uit, “omdat het middenveld het kanaal is om bekendheid te krijgen bij het brede publiek en ervoor te zorgen dat mensen met klachten naar buiten durven te komen. Ten tweede wilden we het systeem van de interministeriële conferenties aanhouden, zoals we ten tijde van het Koninklijk Commissariaat deden: conferenties waar bepaalde punten tijdens een informele babbel rechtstreeks aan ministers voorgelegd konden worden. Die informele doorstroming naar de politiek is zeer belangrijk gebleken. Ten slotte startten we met lokale meldpunten op een aantal plaatsen in België. Maar contacten met de vzw-wereld zijn veel belangrijker dan een loketje op het gemeentehuis. Dat contact met het middenveld verwaarloost men vandaag wat.”

11 september

Ziet Leman vooruitgang na twintig jaar diversiteits- en integratiebeleid in ons land? “Er is minder discriminatie in de objectieve sfeer. Voor de doorsneewerkgever was discriminatie twintig jaar geleden bijna vanzelfsprekend. Vandaag is men verontwaardigd. Het is vandaag evident dat discriminatie niet kan. Dus ik denk wel dat er serieuze stappen vooruit gezet zijn: niet alleen in de politiek, maar ook op de arbeidsmarkt. Er stoten ook meer mensen van vreemde origine door naar belangrijke functies in bedrijven dan vroeger. En alle politieke partijen vonden op een bepaald moment dat ze ‘hun allochtoon’ op de lijst moesten hebben staan. In die zin ben ik niet zo negatief.”

“Een verontrustende verschuiving die ik zie, is een ‘culturalisering’ van het debat over diversiteit en integratie”, zegt Leman. “Eind jaren tachtig, begin jaren negentig klonk de verontwaardiging: ‘De migranten pakken ons werk af.’ Naar het einde van de jaren negentig is dat discours afgenomen. Onderzoek toont aan dat ook de xenofobie verminderde. Er waren economisch betere tijden in zicht, ook in België. Maar toen volgden 9/11 en de aanslagen in Londen en Madrid. We zagen een nieuwe opstoot van xenofobie. Deze keer niet met het discours van ‘Ze pakken ons werk af’, maar in de zin van: ‘Zijn die gasten (de moslims, red.) wel inpasbaar? Zijn ze wel te assimileren?’”

“Het politieke antwoord was assimilatiedruk. Vanaf dat moment zeiden politici: ‘We zullen er wel voor zorgen dat de moslims geassimileerd worden, dat ze inburgeren. En we zullen boetes geven aan wie dat niet doet.’ Men aanvaardt vandaag wel een multiculturele samenleving, maar discussieert over de principes om ze te organiseren.”

“Er is dus een zekere ethiek ontstaan bij beleidsmakers: diversiteit is een realiteit die georganiseerd moet worden. Het debat gaat over het tempo waarin dat moet gebeuren. Sommigen hebben het over sensibilisering, toeleiding, enzovoort, wat neerkomt op: niet te snel en  niet forceren. Anderen pleiten voor quota, anonieme sollicitaties en dergelijke, en vinden dus dat het sneller moet gaan.”

Ook het hoofddoekendebat kadert in dat assimilatiediscours, zegt Leman. “Vandaag splitst de moslimwereld zich op. Enerzijds krijg je radicale groepen à la Sharia4Belgium, anderzijds mensen die zoeken naar een positieve bijdrage aan onze samenleving. Maar daarom laten die laatsten hun hoofddoek nog niet achterwege. Die hoofddoek dient net om te tonen dat de islam zeer  geïntegreerd is. Het is voor veel moslima’s een manier om duidelijk te maken dat ze tot de samenleving behoren. Je krijgt dus een dovemansgesprek tussen aan de ene kant sommige  proffen die in Koranteksten op zoek gaan naar elementen van verdrukking, en aan de andere kant geëmancipeerde moslimvrouwen die waarschijnlijk die Koranteksten niet eens kennen en de hoofddoek beschouwen als teken van aanwezigheid van de islam als een westerse aangelegenheid.”

Faculteit theologie

De prioritaire domeinen op het vlak van het integratiebeleid in de toekomst zijn voor Leman de arbeidsmarkt en het onderwijs. “Wat betreft tewerkstelling ben ik er voorstander van om tijdelijk quota in te voeren in bepaalde sectoren. We moeten op een aantal plaatsen jobs creëren in  verschillende domeinen, en dat ook zichtbaar maken. Op het vlak van onderwijs moeten we stoppen met algemene maatregelen die zogezegd universeel toepasbaar zijn. Men zou  ondertussen moeten weten dat het maatwerk is. Men moet op zoek gaan naar de modellen die spijbelen het best vorkomen en doorstroming naar de arbeidsmarkt of hoger onderwijs garanderen.”

Daarnaast ziet Leman een prioriteit op vlak van theologie. “We hebben dringend een faculteit moslimtheologie nodig, zodat imams hier opgeleid kunnen worden. Ik ben het beu om ministers die hun dossiers niet kennen te horen zeggen dat er in de moskeeën een probleem is met bepaalde  radicale imams. Die imams vind je bovendien in de moskeeën die niet erkend zijn. Dus pak dat probleem ten gronde aan. Ten tweede: hoe zorg je ervoor dat er minder imams van elders komen? Door, behalve hier een opleiding te voorzien, duidelijk te maken dat er een wettelijk diploma vereist is dat wij als dusdanig erkennen. Ook de erkenning van buitenlandse diploma’s is belangrijk. Daarom moeten bijvoorbeeld niet alle geneeskundediploma’s onmiddellijk  gelijkgeschakeld worden. Maar bestudeer het onderwerp, zoals Canada doet. We zouden er win-winsituaties van kunnen maken.”

“Verder verdient de Oost-Europese migratie een grondigere analyse”, zegt Leman. “Daar zien we een ander migratiepatroon dan bij migranten uit Marokko en zuidelijker Afrika, met meer mobiliteitscirculatie: mensen die vaker weer teruggaan naar hun land van herkomst. Je moet hun achtergrond grondig bestuderen. Je kan niet verwachten dat iedereen zal inburgeren volgens hetzelfde model. We moeten vertrekken vanuit de realiteit van een geglobaliseerde wereld, en niet de wereld van de jaren zestig, zeventig of tachtig.”

“We zijn vandaag enorm veel tijd, energie en kwaliteit aan het verliezen”, besluit Leman, “omdat onze discoursen over integratie en beleid meer politiek dan inhoudelijk bepaald worden. Beleidskeuzes zijn vandaag partijpolitieke keuzes, op basis van ideologie en niet op basis van een goede terreinkennis. Zo blijven we achter. Je moet eens in China rondwandelen: daar zie je hoe weinig competitief wij geworden zijn. En wat voor een verouderde samenleving wij ook zijn. Als we niet opletten, haalt de globalisering ons in.”

Vergelijkbare artikels