Hof van beroep schept duidelijkheid over ‘verenigingsmisdrijf’ uit Antiracismewet (De Juristenkrant)

28 januari 2015
Discriminatiegrond: Racisme

Op 4 november 2014 veroordeelde het Gentse hof van beroep een aantal leden van de Blood and Honour-groepering Bloed Bodem Eer Trouw. Ze werden onder meer gestraft omdat ze behoorden tot of meewerkten aan een groep of vereniging die in het openbaar kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie bedreef of verkondigde. In het arrest wordt dieper ingegaan op het verenigingsmisdrijf uit de Antiracismewet waarover al een tijdje onduidelijkheid bestond. Ingrid Aendenboom en Paul Borghs, juristen bij het Interfederaal Gelijkekansencentrum, schreven er een artikel over voor De Juristenkrant.

Al in de oorspronkelijke Antiracismewet van 1981 werd het behoren tot of het verlenen van medewerking aan een ‘racistische’ groep of vereniging strafbaar gesteld. De bepaling wilde uitvoering geven aan de verplichtingen die opgelegd werden door het internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Daarnaast werd de bepaling een nuttige aanvulling geacht op de wet op de privémilities. Er werden in de wet geen specifieke voorwaarden gesteld over de groep of vereniging. Aangenomen werd dat er een zekere continuïteit en structuur moest zijn en dat op vrijwillige basis moest worden gehandeld. Rechtspersoonlijkheid was niet vereist, want de groep of vereniging werd niet strafbaar gesteld, maar wel de personen die er aan meewerkten of er lid van waren. Een supportersclub kon bijvoorbeeld beschouwd worden als een groep, maar toevallig aanwezige supporters die racistische slagzinnen scandeerden niet. Het verenigingsmisdrijf werd in 2011 door de Veurnse correctionele rechtbank nog met succes ingezet tegen een (andere) Blood and Honour-groepering die neonaziconcerten organiseerde.

In het kader van het zogenaamde Vlaams Blok-proces, oordeelde het Hof van Cassatie in 2004 dat het verenigingsmisdrijf uit de Antiracismewet een zelfstandig misdrijf is. ‘Het is niet vereist dat de beklaagde zelf kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie bedrijft of verkondigt, noch dat de groep of de vereniging waartoe hij behoort of waaraan hij zijn medewerking verleent, werd of wordt vervolgd, persoonlijk schuldig geacht of veroordeeld’, aldus het Hof van Cassatie.

Onduidelijkheid ontstond na een arrest van het Grondwettelijk Hof uit 2009 naar aanleiding van een beroep tot vernietiging van een hele reeks bepalingen uit de - in 2007 grondig aangepaste - Antiracismewet. Het Grondwettelijk Hof wees er op dat de wetgever in de aangepaste wet de bepalingen over het verenigingsmisdrijf uit de oorspronkelijke Antiracismewet wilde overnemen. De wetgever wilde ook aan de gehanteerde termen dezelfde draagwijdte verlenen als in de oorspronkelijke Antiracismewet. Anderzijds moest volgens het Grondwettelijk Hof ‘de groep of vereniging waartoe een persoon behoort of waaraan hij zijn medewerking verleent, zelf strafbaar zijn wegens het aanzetten tot discriminatie of segregatie op één van de in de Antiracismewet vermelde gronden, opdat die persoon strafbaar kan worden gesteld’.

Bloed Bodem Eer Trouw

Terug naar Bloed Bodem Eer Trouw. In eerste aanleg had de rechtbank in Dendermonde de betrokken leden van de neonazigroep vrijgesproken voor het verenigingsmisdrijf uit de Antiracismewet. De correctionele rechtbank baseerde zich daarbij op de redenering van het Grondwettelijk Hof en stelde dat de groep of vereniging zelf strafbaar moest zijn. Feitelijke groepen of verenigingen, zoals Bloed Bodem Eer Trouw, hebben geen  rechtspersoonlijkheid en kunnen dus niet het voorwerp uitmaken van een strafvervolging. Ze vielen bijgevolg niet onder de notie groep of vereniging van het verenigingsmisdrijf uit de Antiracismewet.

Het Gentse hof van beroep volgde die redenering niet. Noch uit de tekst van de Antiracismewet, noch uit de parlementaire voorbereiding kon volgens het hof worden afgeleid dat de strafbaarstelling afhankelijk zou zijn van de mogelijkheid van een  strafrechtelijke vervolging van de groep of vereniging zelf, die zo rechtspersoonlijkheid zou moeten hebben. Dat zou trouwens meteen ook impliceren dat het verenigingsmisdrijf niet kon toegepast worden voor de inwerkingtreding - in 1999 - van de wet die de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen invoerde. Maar wat dan met het arrest van het Grondwettelijk Hof? Volgens het Gentse hof van beroep heeft de interpretatie van het Grondwettelijk Hof betrekking op het begrip 'verkondigen'. Strafbaar is het behoren of meewerken aan een groep of vereniging die in het openbaar kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie wegens een beschermd criterium verkondigt. Verkondigen moet, volgens het Grondwettelijk Hof, begrepen worden als aanzetten tot. Het lidmaatschap van een groep of vereniging die louter een discriminatoire mening of een segregatiegedachte vertolkt is niet strafbaar zolang niet wordt aangezet tot discriminatie of segregatie.

Overigens stelde het Grondwettelijk Hof in het arrest van 2009 expliciet dat vereist is dat de groep of vereniging zich schuldig maakt aan het misdrijf van aanzetten tot discriminatie of segregatie, opdat iemand die behoort tot die groep of er zijn medewerking aan verleent strafbaar kan zijn. De groep of vereniging moet dus geen rechtspersoonlijkheid hebben, maar haar activiteiten moeten wel gesitueerd kunnen worden binnen de werking van de strafrechtelijke bepalingen uit de Antiracismewet die verbieden aan te zetten tot discriminatie of segregatie.

Het arrest van het Gentse hof van beroep schept niet alleen duidelijkheid over het zelfstandig karakter van het verenigingsmisdrijf uit de Antiracismewet, maar toont ook het belang ervan aan. Het valt dan ook te betreuren dat de (algemene) antidiscriminatiewet en de genderwet geen gelijkaardige strafbepalingen bevatten.

Copyright: De Juristenkrant

Vergelijkbare artikels

7 mei 2024

Europese richtlijn om burgers beter te beschermen tegen discriminatie

Unia is zeer verheugd over de goedkeuring van de richtlijn over normen voor "organen voor gelijke behandeling" door de Raad van de Europese Unie op 7 mei, onder Belgisch voorzitterschap. Dit is een belangrijke richtlijn in de huidige politieke context, omdat ze normen vastlegt om de onafhankelijkheid van gelijkheidsorganen zoals Unia te garanderen, hen te voorzien van voldoende middelen en hun mandaat en bevoegdheden te versterken.