Neutraliteit of vrijheid? (artikel 2012)

6 maart 2012
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

In maart 2011 bedankte Hema een uitzendkracht voor haar diensten nadat enkele klanten opmerkingen over haar hoofddoek hadden gemaakt. Het Centrum had graag een oplossing gevonden via overleg, maar dat bleek niet mogelijk. Daarop besliste de Raad van Bestuur van het Centrum, na overleg met de vakbond, om deze zaak aan een rechter voor te leggen. De dagvaarding daartoe is vorige week vertrokken.

Waarom stapt het Centrum hiervoor naar de rechter? Omdat er stilaan grote onduidelijkheid en onzekerheid bestaat over het al dan niet discriminerende karakter van een dergelijke houding van een commerciële ondernemingen: sommige ondernemingen weigeren een hoofddoek om hun neutraliteit te vrijwaren en omdat hun klanten dat niet wensen. Dat een bedrijf niet mag ingaan op discriminerende vragen van klanten staat buiten kijf: het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft dat met zijn advies in de zaak-Feryn duidelijk gemaakt. Datzelfde Hof heeft zich echter nog niet uitgesproken over de ‘neutraliteit’ waarop sommige commerciële bedrijven zich beroepen.

De Europese en Belgische wetgeving rond discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing voorziet een uitzondering voor ‘tendensondernemingen’. Een tendensonderneming, zoals een christelijk rusthuis of een vrijzinnige vereniging, is gegrondvest op een geloof of levensbeschouwing. De wetgever wilde - geheel terecht – voorkomen dat zij hun eigenheid zouden moeten verloochenen, en de facto zouden moeten ophouden te bestaan. Daardoor zou namelijk de fundamentele vrijheid van geloof en levensbeschouwing in het gedrang komen. Nu ijveren sommigen ervoor om ’neutraliteit’ als een geloof of levensbeschouwing te laten erkennen, zodat een ‘neutrale’ onderneming als een tendensonderneming beschouwd kan worden. Dat zou niet alleen de deur openzetten voor discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing, maar ook de reden en de betekenis van de uitzondering voor tendensondernemingen onderuithalen. Dat het hier om een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste zou gaan, is eveneens moeilijk hard te maken.

Naast de uitzondering voor tendensondernemingen, voorziet de wetgeving ook dat een maatregel – zoals een verbod op de hoofddoek- gerechtvaardigd kan worden op voorwaarde dat die een legitiem doel heeft en dat de maatregel passend en noodzakelijk is. Ook deze piste is niet evident: het Centrum wil graag dat het Europees Hof beslist of ‘het nastreven van neutraliteit’ een legitiem doel is voor een commercieel bedrijf, en zeker als blijkt dat dit eigenlijk toch mee ingegeven is door (de vrees voor) opmerkingen van sommige klanten.

Daarom pleit het Centrum voor juridische duidelijkheid. Maar naast een juridisch is er zeker ook een breder maatschappelijk debat nodig. Voor sommigen werkt een hoofddoek vandaag blijkbaar als een rode lap op een stier. Zij beweren dat geloof en levensbeschouwing een loutere privézaak zijn, dat er een scheiding moet zijn tussen geloof en samenleving; en dat de lang bevochten secularisering toch niet teruggedraaid kan en mag worden. Dat zijn merkwaardige stellingen. Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) stelt dat iedereen recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; evenals de vrijheid om zowel in het openbaar als privé die overtuiging tot uitdrukking te brengen, bijvoorbeeld door het onderhouden van voorschriften. Het zegt verder dat die vrijheid alleen kan beperkt worden via een wet, en alleen als de openbare veiligheid, de openbare orde, de gezondheid of goede zeden of de rechten en vrijheden van anderen in het gedrang komen; als dat dus noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een intern reglement van een bedrijf is zeker geen wet, en een beperking of verbod is moeilijk te verantwoorden als je het voorgaande leest.

Los van louter juridisch-technische argumenten gaat de discussie wel degelijk over de vrijheid van geloof en levensbeschouwing en de plaats die zij in de samenleving kunnen en mogen innemen. Het gaat over hoe die vrijheid staat tegenover neutraal zijn, neutraal handelen, en neutraal voorkomen. Niemand hoeft neutraal te ‘zijn’: iedereen heeft het recht om voor of tegen een geloof of levensbeschouwing te zijn. Daar gaat het debat niet over. Even goed verwachten u en ik – geheel terecht – dat we neutraal behandeld worden. Wie als verkoper een klant minder gunstig zou behandelen op grond van een verschil in geloof of levensbeschouwing, die discrimineert. Dat is bij wet verboden, én slecht voor zowel het bedrijf als de klant. Dat bekeringsijver compleet uit den boze is, behoeft zelfs geen betoog.

Het debat gaat dus niet over het ‘zijn’ of het ‘handelen’, maar over het ‘voorkómen’. En dan wordt het lastig. Dan vergeten sommigen dat vrijheid van geloof en levensbeschouwing één van de essentiële vrijheden is. Anderen proberen er onderuit te komen door te beginnen over hoofddeksels in het algemeen, over dresscode, over impliciet of expliciete interne afspraken en reglementen, … Natuurlijk zit de vraag ‘ziet mijn klant dat zitten’ daar telkens wel achter. Men zegt – terecht – dat dit niet de verantwoordelijkheid is van een individuele werkgever, noch van het bedrijfsleven, maar wel van ‘de maatschappij’. Maar natuurlijk maakt het bedrijfsleven volop deel uit van die maatschappij, en verwijst men dus minstens gedeeltelijk naar zichzelf. Maar wat blijft, zoals hoger reeds gezegd: de hoofddoek in het bijzonder en de islam in het algemeen zorgen voor veel commotie. Sommigen vinden dat men probleemloos de vrijheid van geloof en levensbeschouwing aan banden kan leggen, in het bijzonder als het over de islam gaat.

Tijd dus voor zowel juridische duidelijkheid als voor een maatschappelijk debat. Ik zou graag willen dat we in dit land wat meer ontspannen kunnen omgaan met uitingen van geloof en levensbeschouwing, ook al is het de onze niet, zolang de neutrale behandeling maar gegarandeerd blijft. We verlangen dat toch ook als het gaat om seksuele geaardheid: dat je holebi mag zijn én dat je dat niet moet verstoppen, en dat je in elk geval recht hebt op een neutrale behandeling. In een democratie gaat het er net om dat we verschillen in denken en in tonen toestaan en zelfs stimuleren, want omgaan met verschillen vormt de essentie van de democratie. De wetten kunnen wel aan het handelen beperkingen opleggen, maar niet aan overtuigingen én hun veruiterlijkingen, tenzij in die gevallen die het Europees Mensenrechtenverdrag en de grondwet voorzien. En het is de taak van de overheid om te waken over de vrijheden van al haar burgers.

Jozef De Witte
Directeur
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Vergelijkbare artikels

10 december 2021

Hoofddoek toegelaten in de rechtbank: verouderd artikel in Gerechtelijk Wetboek eindelijk aangepast

Sommige rechters eisen nog steeds dat vrouwen hun hoofddoek afdoen in de rechtszaal – ondanks de veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze eis stoelt op een letterlijke interpretatie van artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, dat nu werd aangepast. "Artikel 759 werd aangenomen in de 19e eeuw, in een tijd dat iedereen een hoed droeg," legt Unia-directeur Els Keytsman uit. "Het werd tijd dat België zijn verplichtingen nakwam en dit volkomen achterhaalde artikel wijzigde.”