Hoofddoek toegelaten in de rechtbank: verouderd artikel in Gerechtelijk Wetboek eindelijk aangepast

10 december 2021
Actiedomein: Politie en justitie
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

Sommige rechters eisen nog steeds dat vrouwen hun hoofddoek afdoen in de rechtszaal – ondanks de veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze eis stoelt op een letterlijke interpretatie van artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, dat nu werd aangepast. "Artikel 759 werd aangenomen in de 19e eeuw, in een tijd dat iedereen een hoed droeg," legt Unia-directeur Els Keytsman uit. "Het werd tijd dat België zijn verplichtingen nakwam en dit volkomen achterhaalde artikel wijzigde.”

In 2018 trok een moslima naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) nadat haar de toegang tot een rechtszitting was geweigerd omdat ze een hoofddoek droeg. De rechter had het Gerechtelijk Wetboek naar de letter toegepast: de persoon die de zitting bijwoont, moet "onbedekt, eerbiedig en zwijgend" zijn. Die toepassing kon doorgetrokken worden naar diverse religieuze symbolen en ook naar hoofdbedekkingen omwille van medische redenen.

Het EHRM veroordeelde België hiervoor en oordeelde dat deze praktijk in strijd was met de vrijheid van godsdienst. De toenmalige minister van Justitie wilde het Gerechtelijk Wetboek niet wijzigen en beperkte zich ertoe een omzendbrief te versturen aan de hoven en rechtbanken om hun aandacht te vestigen op deze veroordeling. Lang voor deze procedure kwam Unia al in aanraking met dit soort situaties. Daarom stuurde Unia in 2015 een aanbeveling naar de minister van Justitie en de Hoge Raad voor Justitie om een einde te maken aan deze discriminerende praktijk en het problematische artikel te wijzigen.

Noch de aanbeveling van Unia, noch de duidelijke veroordeling door het EHRM in Straatsburg volstonden om deze praktijken van sommige rechters te veranderen: “Unia bleef meldingen ontvangen, voornamelijk van moslimvrouwen die de hoofddoek dragen,” preciseert Els Keytsman. “Sommigen van hen deden hun hoofddoek af uit vrees dat dit anders een negatieve impact zou hebben op de eindbeslissing van de rechter. Dat is ontoelaatbaar.”

Unia richtte zich daarom in maart 2019 tot het Comité van Ministers van de Raad van Europa (dat toeziet op de naleving van uitspraken van het EHRM) om te benadrukken dat artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek moet worden gewijzigd, zodat de praktijken echt veranderen.

Het Gerechtelijk Wetboek is nu eindelijk aangepast. Unia is verheugd over haar bijdrage aan deze vooruitgang op het gebied van de mensenrechten.