Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 13 februari 2024

13 februari 2024
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

Het verbod op het onverdoofd slachten van dieren, dat van kracht is in het Vlaamse en het Waalse Gewest, is niet in strijd met de godsdienstvrijheid en het discriminatieverbod uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Datum: 13 februari 2024

Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Criterium: geloof of levensbeschouwing

De feiten   

Een Vlaams decreet van 7 juli 2017 en een Waals decreet van 4 oktober 2018 bepalen dat een gewerveld dier alleen mag worden gedood na voorafgaande bedwelming. De decreten verbieden als dusdanig niet het rituele slachten, want ze bepalen dat als dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereiste zijn voor religieuze riten, de bedwelming omkeerbaar moet zijn en dat de dood van het dier niet het gevolg mag zijn van de bedwelming.

Enkele organisaties en personen oordeelden dat de decreten een inbreuk vormden op de vrijheid van godsdienst die wordt gewaarborgd door artikel 9 EVRM en op het verbod van discriminatie dat wordt gewaarborgd door artikel 14 EVRM (in combinatie met artikel 9 EVRM).

Eerder had het Grondwettelijk Hof (arresten nr. 117/2021 en 118/2021), na het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest nr. C-336/19), de beroepen tot vernietiging van de bepalingen over onverdoofd slachten verworpen.

Beslissing

Vrijheid van godsdienst

De verzoekers meenden dat de decreten het voor joodse en islamitische gelovigen moeilijk, zelfs onmogelijk, maken om dieren te slachten overeenkomstig de bepalingen van hun godsdienst en om aan vlees te geraken van dieren die zijn geslacht overeenkomstig hun religieuze voorschriften.

Maar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde unaniem dat de bepalingen uit de decreten niet in strijd zijn met de vrijheid van godsdienst.

Er was volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens weliswaar sprake van een inmenging in de vrijheid van godsdienst van de verzoekers, maar artikel 9 EVRM laat een dergelijke inmenging toe wanneer ze bij wet is voorzien en nodig is in een democratische samenleving in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De inmenging is bij wet voorzien en kan, volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gekoppeld worden aan een legitieme doelstelling, namelijk de bescherming van het dierenwelzijn dat een onderdeel vormt van de goede zeden. De Vlaamse en Waalse overheid hadden er volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar gestreefd om een evenwichtige regeling uit te werken. Die houdt enerzijds rekening met de vrijheid van moslims en joden om hun godsdienst te belijden en anderzijds met het toenemende belang dat wordt gehecht aan het voorkomen van dierenleed. De maatregel gaat niet verder dan wat nodig is om het beoogde doel te bereiken en valt volledig binnen de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens merkte ook op dat het niet verboden is om vlees te consumeren dat afkomstig is uit andere regio’s of landen waar dergelijke voorschriften niet gelden. De betrokkenen hebben niet aangetoond dat het voor hen moeilijker is geworden om aan vlees te geraken van dieren die zijn geslacht overeenkomstig hun religieuze voorschriften.

Verbod van discriminatie

De verzoekers meenden dat er sprake was van verschillende discriminaties: tussen praktiserende moslims en joden en jagers en vissers, tussen praktiserende moslims en joden en de rest van de bevolking en tussen praktiserende moslims en praktiserende joden.

Maar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde unaniem dat de bepalingen uit de decreten niet in strijd zijn met het verbod van discriminatie.

De situatie van praktiserende moslims en joden is verschillend van die van jagers en vissers. Zo gaat het in het ene geval bijvoorbeeld over het doden van dieren die worden gekweekt voor menselijke consumptie en in het andere geval over het doden van dieren in het wild. Er is dus geen sprake van discriminatie.

In de decreten werd een specifieke regeling voorzien voor ritueel slachten. Er werd dus rekening mee gehouden dat de situatie van praktiserende moslims en joden anders is dan die van de rest van de bevolking.

Tot slot moeten praktiserende joden de Shehitha volgen bij het ritueel slachten en die procedure is veel strikter dan de voorschriften die praktiserende moslims moeten volgen. Maar hieruit kan niet worden afgeleid dat praktiserende moslims en praktiserende joden zich, wat de godsdienstvrijheid betreft, in een aanmerkelijk verschillende situatie zouden bevinden met betrekking tot de betrokken maatregel.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: EHRM, nr. 16760/22, 13-02-2024