Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 14 december 2023

14 december 2023
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

Een bewakingsagent krijgt geen veiligheidsmachtiging omdat hij in contact staat met de wetenschappelijk tak van het Salafisme. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat na onder welke voorwaarden een veiligheidsmachtiging kan worden geweigerd aan iemand die behoort tot een religieuze beweging die door de bevoegde administratieve overheid wordt beschouwd als een bedreiging voor de staat.

Datum: 14 december 2023

Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Criterium: geloof of levensbeschouwing

De feiten   

Een man werkte als bewakingsagent en beschikte over een veiligheidsmachtiging. Naar aanleiding van het aanvragen van een bijkomende veiligheidsmachtiging liet de Staatsveiligheid aan de minister van Binnenlandse Zaken weten dat de man contacten had met verschillende personen die werden geassocieerd met de wetenschappelijke tak van het salafisme. Vervolgens werd de veiligheidsmachtiging van de man ingetrokken en de bijkomende veiligheidsmachtiging werd niet toegekend. Er volgde een procedure bij de Raad van State die besliste om een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Prejudiciële vraag

De prejudiciële vraag luidde als volgt: ‘Is het loutere feit dat men dicht staat bij, of behoort tot, een religieuze beweging die gelet op haar kenmerken door de bevoegde administratieve overheid wordt beschouwd als een bedreiging voor de staat op middellange of lange termijn, een voldoende grond in het licht van artikel 9, 2e lid EVRM voor het nemen van ongunstige maatregelen tegenover iemand, zoals het verbod om het beroep van bewakingsagent uit te oefenen?’

Artikel 9, 2e lid EVRM laat beperkingen toe aan de godsdienstvrijheid voor zover ze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van onder meer de openbare veiligheid.

Beslissing

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaf volgend antwoord op de prejudiciële vraag:

‘Het bewezen feit dat iemand behoort tot een religieuze beweging, die gelet op haar kenmerken door de bevoegde administratieve overheid wordt beschouwd als een bedreiging voor de staat, kan een weigering rechtvaardigen om die persoon als bewakingsagent te laten werken mits de genomen maatregel:

  1. Een toegankelijke en voorzienbare wettelijke basis heeft.

  2. Wordt opgelegd in het licht van de gedragingen of de handelingen van de betrokkene.

  3. Wordt genomen om, gelet op de beroepsactiviteit van de betrokkene, een reëel en ernstig risico voor de democratische samenleving af te wenden, en een of meer legitieme doelstellingen uit artikel 9, § 2 EVRM nastreeft.

  4. Proportioneel is aan het risico dat het beoogt af te wenden en aan het legitieme doel (of de legitieme doelen) dat (die) het nastreeft.

  5. Kan worden voorgelegd aan een gerechtelijke instantie voor een toetsing die onafhankelijk is, effectief en samengaat met passende procedurele waarborgen (zoals het waarborgen van de naleving van de hierboven opgesomde voorwaarden).’

Aandachtspunten

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens merkt onder meer op dat een religieuze beweging weliswaar een risico kan vormen voor de samenleving, maar dat de overheid in concreto moet nagaan in welke mate een aanhanger van die religieuze beweging, als individu, een risico kan vormen voor de samenleving. Dit hangt onder meer af van de mate waarin die persoon betrokken is bij de religieuze beweging.

Het risico moet reëel en ernstig zijn. De overheid mag niet uitgaan van een louter hypothetisch risico. De verzoekende rechter moet nagaan of de religieuze beweging begonnen is met het stellen van concrete handelingen om een politiek project in de praktijk te brengen dat onverenigbaar is met de waarden van een democratische samenleving. Vervolgens moet de rechter beoordelen of de betrokkene, als aanhanger van de religieuze beweging en haar ideologie, zich op een manier zou kunnen gedragen die onverenigbaar is met de waarden of taken van zijn beroepsactiviteit.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: EHRM, prejudiciële vraag nr. P16-2023-001, 14-12-2023