Arbeidsrechtbank Brussel (Franstalig), 5 december 2022

5 december 2022
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing
Gerechtelijk arrondissement: Brussel
Rechtsmacht: Arbeidsrechtbank

Tijdens een sollicitatiegesprek bij de Stad Brussel drukt een vrouw haar wens uit om tijdens het werk een islamitisch hoofddoek te dragen. Als gevolg daarvan werd het sollicitatiegesprek stopgezet. Volgens de arbeidsrechtbank is er geen sprake van directe of indirecte discriminatie op grond van geloof.

Datum : 5 december 2022

Instantie : arbeidsrechtbank Brussel

Criterium : geloof of levensbeschouwing

De feiten   

Een vrouw solliciteerde voor een functie bij de Stad Brussel. Tijdens het sollicitatiegesprek drukte de vrouw haar wens uit om tijdens het werk een islamitisch hoofddoek te dragen. Het arbeidsreglement van de Stad Brussel voorziet evenwel in een exclusieve neutraliteit. Het is verboden om tijdens het werk politieke of religieuze tekenen te dragen. De sollicitatie werd dan ook stopgezet door de Stad Brussel.

De vrouw stelde een stakingsvordering in bij de arbeidsrechtbank van Brussel. Ze meende dat ze het slachtoffer was van directe of indirecte discriminatie op basis van haar geloof. Ze verwees daarbij  naar de Brusselse kaderordonnantie van 25 april 2019 met het oog op een beleid voor de bevordering van diversiteit en de bestrijding van discriminatie bij de Brusselse plaatselijke ambtenarij en naar de antidiscriminatiewet van 10 mei 2007. Beide verbieden discriminatie of grond van geloof.

Beslissing

De voorzitter van de arbeidsrechtbank van Brussel paste de bepalingen toe van de antidiscriminatiewet omdat het ging om een contractuele arbeidsrelatie.

Vooreerst ging de voorzitter van de arbeidsrechtbank na of er sprake was van directe discriminatie. Dat was niet het geval gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie  (nr. C-157/15 (Achbita), nr. C-341/19 en C-804/19 (Wabe) en nr. C-344/20 (L.F.)). Het arbeidsreglement van de Stad Brussel verbood het dragen van politieke of religieuze op het werk op een algemene en ongedifferentieerde wijze en viseerde geen politieke of religieuze overtuiging in het bijzonder.

Vervolgens ging de voorzitter van de arbeidsrechtbank na of er sprake was van indirecte discriminatie. Ook dat was niet het geval.

Volgens de voorzitter van de arbeidsrechtbank beantwoordde het verbod aan een legitiem doel, namelijk het nastreven van een neutraal imago. De functie waarvoor de vrouw had gesolliciteerd impliceerde contacten met cliënten en externe instanties.  Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde dat, wat private werkgevers betreft, het nastreven van een neutraal imago een legitiem doel is (nr. C-157/15 (Achbita) en nr. C-341/19 en C-804/19 (Wabe)). Dat gold volgens de voorzitter van de arbeidsrechtbank ook voor publieke werkgevers gelet op hun grondwettelijke plicht tot neutraliteit en onpartijdigheid.

Ten slotte ging de voorzitter van de arbeidsrechtbank na of het verbod op het dragen van een islamitisch hoofddoek noodzakelijk en proportioneel was om dat legitieme doel te bereiken. Ook dat was het geval. De vrouw kwam in contact met het publiek. Daardoor bestond het risico dat ze door het dragen van een islamitisch hoofddoek twijfels zou doen ontstaan over de onpartijdige uitoefening van haar functie. Het verbod op het dragen van politieke of religieuze tekenen was dan ook nodig om de rechten van derden te beschermen want die moesten kunnen rekenen op een neutrale publieke dienstverlening.

Het arbeidshof van Brussel bevestigde deze ordonnantie in een arrest van 15 februari 2024.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: Arbrb. Brussel (Fr.), 05-12-2022 – rolnummer 21/4050/A

Downloads

Over dezelfde zaak

Arbeidshof 15 februari 2024