Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 december 2023

7 december 2023
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Leeftijd

Een 28-jarige studente met een handicap plaatste een advertentie voor een persoonlijke assistent “bij voorkeur tussen 18 en 30 jaar oud”. Een vrouw die in 1968 was geboren solliciteerde, maar kreeg een negatief antwoord. Ze oordeelde dat ze werd gediscrimineerd op basis van haar leeftijd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelt in dit arrest dat het toegelaten is om een leeftijdsvoorwaarde te stellen.

Datum : 7 december 2023

Criterium : Handicap

Actiedomein: Werk

De feiten  

AP Assistenzprofis is een vennootschap die voor personen met een handicap assistentie- en adviesdiensten verricht om hen in staat te stellen zelf en autonoom hun dagelijkse leven te organiseren. In 2018 had die vennootschap een vacature gepubliceerd waarin stond dat een 28-jarige studente op zoek was naar persoonlijke assistenten van het vrouwelijke geslacht op alle gebieden van het dagelijkse leven. Deze assistenten moesten “bij voorkeur tussen 18 en 30 jaar oud zijn”.

Een vrouw,  die in 1968 was geboren, solliciteerde voor die vacature, maar ontving van AP Assistenzprofis een negatief antwoord. Nadat de vrouw tevergeefs had getracht haar rechten buitengerechtelijk te doen gelden, had zij voor het Arbeitsgericht Köln tegen AP Assistenzprofis een vordering tot betaling van schadevergoeding wegens discriminatie op grond van leeftijd ingesteld.

Prejudiciële vraag

De verwijzende rechter wenste te vernemen of artikel 2, lid 5; artikel 4, lid 1; artikel 6, lid 1 en/of artikel 7 van EU-richtlijn 2000/78, gelezen in het licht van de vereisten van het Handvest en artikel 19 van het VN-Verdrag Handicap, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, een leeftijdsvoorwaarde wordt gesteld op grond van een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de individuele wensen van personen die wegens hun handicap recht hebben op persoonlijke assistentiediensten.

Beslissing

De nationale (Duitse) wetgeving bepaalt dat de gerechtvaardigde wensen van personen met een handicap moeten worden gehonoreerd voor zover die wensen redelijk zijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie, de leeftijd, het geslacht, de gezinstoestand en de religieuze en levensbeschouwelijke behoeften van die personen.

Die wettelijke regeling is gericht op het waarborgen van het recht van personen met een handicap om zoveel mogelijk zelf en onder hun eigen verantwoordelijkheid hun levensomstandigheden vorm te geven. Een dergelijke doelstelling valt onder artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78, omdat zij strekt tot bescherming van het zelfbeschikkingsrecht van personen met een handicap, op grond waarvan deze moeten kunnen kiezen hoe, waar en met wie zij leven. Daarnaast is de eerbiediging van de zelfbeschikking van personen met een handicap ook een doelstelling die is neergelegd in artikel 19 van het VN-Verdrag Handicap, waarvan de bepalingen kunnen worden aangehaald om richtlijn 2000/78 – daaronder begrepen artikel 2, lid 5 – uit te leggen. Deze richtlijn moet immers zoveel mogelijk worden uitgelegd in overeenstemming met dat verdrag (zie in die zin arrest van 11 september 2019, Nobel Plastiques Ibérica, C‑397/18, EU:C:2019:703, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Het feit dat in de vacature werd vermeld “bij voorkeur tussen 18 en 30 jaar oud zijn” was het gevolg van de individuele behoefte van de studente aan persoonlijke assistentie bij haar begeleiding op alle gebieden van haar dagelijkse maatschappelijke leven als 28-jarige studente. De assistentie raakte haar persoonlijke en intieme levenssfeer ten aanzien van algemene taken die niet alleen betrekking hadden op de organisatie van haar dagelijkse leven – waaronder de planning van strikt persoonlijke behoeften – maar ook op het beheer van haar maatschappelijke en culturele leven. De voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgroep was met name ingegeven door het feit dat de persoon die de assistentie verleent gemakkelijk moest kunnen integreren in de persoonlijke, sociale en universitaire omgeving van de studente. In die situatie kan het in aanmerking nemen van de voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgroep de eerbiediging van het zelfbeschikkingsrecht bevorderen, aangezien redelijkerwijs kan worden verwacht dat een persoon van dezelfde leeftijdsgroep als de persoon met een handicap, gemakkelijker integreert in de persoonlijke, sociale en universitaire omgeving van die persoon.

  • Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78, gelezen in het licht van artikel 26 van het Handvest en artikel 19 van het VN-Verdrag, aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, een leeftijdsvoorwaarde wordt gesteld op grond van een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de individuele wensen van personen die wegens hun handicap recht hebben op persoonlijke assistentiediensten, indien een dergelijke maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: HvJ, C-518/22, ECLI:EU:C:2023:956, 7-12-2023