[Opinie] Het nieuwe strafwetboek: stof tot nadenken

22 maart 2024
Discriminatiegrond: Alle gronden

België heeft een nieuw strafwetboek goedgekeurd. Iedereen is het erover eens dat dit zowel noodzakelijk en uitdagend was. Deze prestatie is toe te schrijven aan experts, opeenvolgende ministers van Justitie en parlementsleden. Het toont aan dat ingrijpende hervormingen nog steeds mogelijk zijn in België.

Het strafrecht is een waardevol instrument in de strijd tegen haatspraak, haatmisdrijven en specifieke vormen van discriminatie. Vanwege ons mandaat voor het Verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van personen met een handicap (CRPD), hebben we de afgelopen jaren bijzondere aandacht besteed aan mensen die geïnterneerd zijn. Deze personen worden beschouwd als personen met een handicap zoals gedefinieerd in het VN-Verdrag.

Daarom hebben we het hele wetgevende proces op de voet gevolgd: enerzijds wat discriminatiekwesties betreft, anderzijds wat betreft de maatregelen voor personen met een psychiatrische aandoening die misdrijven plegen. Welke conclusies kunnen we trekken?

We zijn vooral blij over de harmonisatie met de antidiscriminatiewetgeving, zoals de lijst en aanduiding van beschermde criteria, de erkenning van discriminatie door associatie, intersectionaliteit, enzovoort.

We zijn ook blij dat het onderscheid tussen specifieke misdrijven voor zogenaamde raciale criteria en die met betrekking tot andere criteria (handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie, geloof of levensbeschouwing…) is weggenomen, zowel in het verenigingsmisdrijf (lidmaatschap van een groep die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie verkondigt) als in de domeinen werkgelegenheid of goederen en diensten. Hopelijk inspireert deze ontwikkeling de parlementsleden om eindelijk artikel 150 van de Grondwet te herzien, waardoor alle persmisdrijven met een haatmotief gecorrectionaliseerd kunnen worden en zo een einde maken aan deze onaanvaardbare discriminatie tussen racisme en andere vormen van haat zoals homohaat, seksisme of validisme.

We betreuren echter de gemiste kans om de “verzwarende bestanddelen” (voorheen verzwarende omstandigheden) die verband houden met misprijzen, vijandigheid of haat jegens een slachtoffer, uit te breiden naar alle misdrijven in plaats van naar een niet-uitputtende lijst. Opnieuw leidt het verschillend behandelen van haatmotieven afhankelijk van de gepleegde daad tot onbegrijpelijke ongelijkheden voor slachtoffers.

Bovendien zijn de nieuwe bepalingen met betrekking tot daders met een psychiatrische aandoening (behandeling onder vrijheidsberoving, verlengde opvolging en een nieuwe beveiligingsmaatregel) ronduit onaanvaardbaar.

  • Ten eerste zijn deze maatregelen volgens het VN-Verdrag intrinsiek gekoppeld met de aanwezigheid van een psychiatrische aandoening en zijn daarom gebaseerd op het criterium handicap. Ze blijven dus discriminerend van aard.
  • Ten tweede, met betrekking tot de rechtszekerheid, maakt de wettekst geen nauwkeurig onderscheid tussen de criteria die kunnen leiden tot een internering dan wel een behandeling onder vrijheidsberoving. Deze onduidelijkheid van de toepassingscriteria stelt de betrokkene bloot aan een verschillende wetstoepassing, afhankelijk van hoe de rechter deze interpreteert.
  • Ten derde, wat de proportionaliteit betreft, legt de nieuwe beveiligingsmaatregel een vrijheidsberoving van onbepaalde duur op aan een categorie personen die de volledige straf al heeft uitgezeten. De wet schrijft zich hierdoor in een zuiver beveiligingsgerichte benadering in.

Ten slotte is de uitvoering van de verschillende hervormingen onrealistisch in de huidige context, met het plaatsgebrek in zorgvoorzieningen en het nijpende tekort aan zorgpersoneel.

Vermits sommige bepalingen in strijd zijn met het VN-Verdrag en met de grondwettelijke principes van gelijkheid en non-discriminatie, stellen we ons de vraag of deze niet aangevochten moeten worden bij het Grondwettelijk Hof.

Opiniestuk verschenen in Apache op 22/03/2024