Opinie: Praktijktests, wat kan je daarop tegen hebben?

11 september 2020
Actiedomein: WerkHuisvesting
Discriminatiegrond: Racisme

Unia vraagt sinds jaar en dag praktijktests voor de arbeids- en huurwoningmarkt. Soms lijkt het op een symbooldiscussie, maar niets is minder waar. Het gaat om een essentieel onderdeel van een doortastend antidiscriminatiebeleid. Zonder praktijktests kan je niet spreken van het handhaven van het discriminatieverbod.

Antidiscriminatiewetgeving

Uiteraard kan je voor of tegen de antidiscriminatiewetgeving zijn. Maar vandaag hebben we zo’n wetgeving wel in België, en in ons land handhaven we de wetten die van kracht zijn. Zeker wanneer het gaat om grondrechten. Het recht op gelijke behandeling is één van die grondrechten. Discriminatie treft mensen in hun dagelijkse leven, en heeft tegelijkertijd impact op hele groepen in onze samenleving: personen met een handicap, ouderen, personen van vreemde origine enzovoort. We leggen graag even uit waarom praktijktests zo belangrijk zijn om dat grondrecht voor iedere burger te garanderen.

Unia doet al het mogelijke om vooroordelen van diverse aard te bestrijden. Zo ook de vooroordelen over praktijktests. En zelfs de grootste tegenstander zal het moeten toegeven: soms wordt er al eens wat overdreven in deze discussie. Tegenstanders durven wel eens hun anders zo kritische blik uit te schakelen, en met een zekere vooringenomenheid naar praktijktests te kijken. We zetten er geen namen bij, maar praktijktests werden in het verleden vergeleken met ‘Gestapopraktijken’, met ‘communisme’ en met ‘liegen’. En die termen zijn echt niet op hun plaats.

Eerste doel is niet straffen

Praktijktests zijn in de eerste plaats erg belangrijk om te sensibiliseren. Ze zijn niet in eerste instantie bedoeld om te bestraffen. Dat lijkt misschien in tegenspraak met ons pleidooi voor een handhaving van het discriminatieverbod, maar dat is niet zo. Het verbod is er, maar dat betekent niet dat iedereen die wordt betrapt op een inbreuk, meteen moet worden bestraft.

Stel dat een praktijktest aantoont dat je bent ingegaan op een discriminerende vraag, dan hoeft er niet meteen een zware straf te volgen. Na een melding bij Unia is onze eerste stap nooit de stap naar de rechter. Neen, we openen eerst en vooral de dialoog, en maken het probleem bespreekbaar. Praktijktests helpen ons hierbij. We kunnen aantonen dat discriminatie bestaat, wie in de fout gaat, en wie we kunnen aanspreken. Het geeft ons de kans om te informeren over het discriminatieverbod, en om werkgevers en verhuurders te sensibiliseren rond het thema.

Controleren is toch geen probleem?

Soms zijn politici tegen praktijktests ‘omdat niet alle werkgevers discrimineren’. Dat is uiteraard zo, maar dat is net een argument pro praktijktests. Wie nooit te snel rijdt op de autosnelweg, zal ook nooit worden geflitst. Maar om te weten wie te snel rijdt, moet je natuurlijk wel controleren. Je krijgt dus geen boete, maar ondervindt toch ook geen nadeel van de flitspaal waar je langs rijdt? Waarom zou je dan tegen de controle zijn? Zeker als die controle betekent dat jij veiliger op je bestemming geraakt?

Praktijktests bieden ook de kans om op maat te werken. Je zou kunnen zeggen: ‘Ja, we weten dat er discriminatie is op de arbeidsmarkt, maar we werken eraan op het niveau van de sector. Dat is op zich een waardevol idee, maar die algemene aanpak geeft hardleerse bedrijven wel de kans om de dans te ontspringen. Het levert hun misschien zelfs meer klanten op, en benadeelt bedrijven die de wet wél naleven.

Dienstencheques

Neem nu het voorbeeld van de dienstenchequesector. Bedrijven die ingaan op discriminerende vragen van klanten, maken meer kans op klanten: als klanten bijvoorbeeld alleen ‘autochtone’ medewerkers willen aannemen, weten ze dat ze bij zulke bedrijven kunnen aankloppen. Eigenlijk zouden zulke klanten nergens terecht mogen kunnen. Maar zodra een bedrijf ingaat op hun discriminerende vraag (‘stuur mij aub geen buitenlandse poetshulp’) is het kwaad geschied. Voer je praktijktests in, dan maak het je mogelijk dat zulke bedrijven worden betrapt, dat de inspectie een dossier kan aanleggen, en hen bij een herhaalde inbreuk hun erkenning kan afnemen. Zo verdwijnen die bedrijven, zo verdwijnt discriminatie, en zo hebben de klanten die vragen om een ‘autochtone’ poetshulp, geen aanbieder meer waar ze terecht kunnen met hun discriminerende vraag.

Helaas komt dit soort discriminatie nog iedere dag voor. Mensen melden een probleem bij Unia. We vragen aan de melder waarover het probleem precies gaat, of er getuigen zijn van het voorval, en of er schriftelijke of andere bewijzen zijn waarmee we de werkgever of verhuurder kunnen aanspreken. Dat blijkt dikwijls niet het geval te zijn.

Melding maken vergt heel wat moed

Het pleit voor de melders dat ze ondanks hun moeilijke situatie een beroep doen op Unia, om te proberen zo hun probleem op te lossen. Het vraagt heel wat moed om hulp te zoeken, en ook geloof in het goede van de mens, om ervoor te zorgen dat wat scheefgetrokken zit, opnieuw recht te krijgen.

Als we in een concreet dossier van mogelijke discriminatie aan de inspectie een gerichte controle (gericht, inderdaad — geen algemene controle, maar een individuele aanpak, ook hier) kunnen vragen, dan geeft dat aan Unia, aan de melder, maar ook aan de werkgever of de verhuurder zekerheid. Wordt er getest en kan er geen discriminatie worden vastgesteld? Dan wéten we dat er andere factoren spelen. Wordt er wel discriminatie vastgesteld? Dan start een dialoog tussen de melder, Unia, de werkgever of verhuurder, en eventueel de inspectie. Dan verliezen we geen tijd in oeverloze welles-nietes-spelletjes. Zo is de moed die een slachtoffer heeft opgebracht niet voor niets geweest. En zo kunnen we beter de grondrechten garanderen voor iedereen. Wat kan je daar nu eigenlijk op tegen hebben?

Els Keytsman (directeur Unia) en Maarten Huvenne (adjunct-diensthoofd Unia)

Dit opiniestuk verscheen op 11/09/2020 op Doorbraak.be