Correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde, 6 november 2023

6 november 2023
Actiedomein: Media/internet
Discriminatiegrond: Racisme
Gerechtelijk arrondissement: Oost-Vlaanderen

Een man plaatst berichten op sociale media, waarmee hij duizenden mensen bereikt. Hij verheerlijkte onder andere het nazisme. De man werd veroordeeld voor 'aanzetten tot' en negationisme.

De feiten 

In 2020 stelde de Internet Referral Unit van de federale politie vast dat op het Facebookprofiel van de beklaagde meerdere foto’s stonden die verwezen naar extreemrechtse ideologieën. Uit verder onderzoek bleek dat de beklaagde actief was op verschillende sociale media (Facebook, Mewe, Twitter, Gab, Minds, Worldtruth, Bitchute, Tumblr …). Hij plaatse op de sociale media duizenden afbeeldingen en boodschappen waarin hij het onder meer het nazisme verheerlijkte. De beklaagde bestempelde de Joden als vijand en riep op om vreemde volkeren te verwerpen. Via de sociale media bereikte de man duizenden mensen. 

De man stond geregistreerd als geradicaliseerde extremist en hij was internationaal geseind als haatprediker. Hij had plannen om de Vlaamse Militanten Orde opnieuw op te richten. 

Unia stelde zich burgerlijke partij in het dossier.  

Juridische kwalificatie   

Het openbaar ministerie had de beklaagde vervolgd voor de volgende tenlasteleggingen:   

  • Aanzetten tot haat of geweld tegenover een groep (art. 22, 4° Antiracismewet). 
  • Goedkeuren van de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog (art. 1 Negationismewet). 

Beslissing  

De correctionele rechtbank oordeelde dat beide tenlasteleggingen waren bewezen en verwees in dat verband naar de talrijke berichten van de man en het ruime publiek dat hij daarmee aansprak. De beklaagde probeerde mensen te overtuigen van zijn gedachtegoed. Op deze wijze riep hij op, en wenste hij te mobiliseren, tot haat en geweld. Daardoor was ook het bijzonder opzet bewezen voor wat het aanzettingsmisdrijf betreft. 

De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 1600 euro. Hij werd gedurende vijf jaar ontzet van de uitoefening van een aantal rechten (artikel 27 antiracismewet). 

Unia kreeg een schadevergoeding van 500 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 280 euro.  

Ten slotte werd de beklaagde veroordeeld tot herstel in natura wat betekent dat hij de berichten in kwestie moet verwijderen. 

Aandachtspunten 

  • De beklaagde had onder meer een besloten Facebookgroep waar derden enkel op uitnodiging werden toegelaten. Ook een besloten Facebookgroep voldoet aan de openbaarheidsvereiste (artikel 444 Strafwetboek). 
  • Wat het aanzettingsmisdrijf betreft stelde de correctionele rechtbank vast dat de man niet publiekelijk opriep om over te gaan tot fysiek geweld. Maar door de aanhoudende en consequente verspreiding van zijn berichten werkte hij indirect mee aan een klimaat van polarisering, angst en haat wat door bepaalde minderheden kan worden ervaren als een vorm van psychisch geweld en/of bedreiging van de integriteit. 
  • Wat het negationisme-misdrijf betreft, had de man opgeworpen dat de correctionele rechtbank onbevoegd was. Hij meende dat de feiten niet waren ingegeven door racisme of xenofobie, maar door discriminatie op grond van de geloofsovertuiging. De beklaagde meende daarom dat een hof van assisen hierover moest oordelen (artikel 150 Grondwet). De correctionele rechtbank verwierp dit argument. De feiten die waren gekwalificeerd als daden van negationisme waren wel degelijk in hoofdorde uitingen van racisme volgens de correctionele rechtbank. Bijkomend kan negationisme ingegeven zijn door discriminatie op grond van geloofsovertuiging. 
  • Drukpersmisdrijven ingeven door racisme of xenofobie (met inbegrip van negationisme) worden beoordeeld door de correctionele rechtbank (artikel 150 Grondwet). Drukpersmisdrijven niet ingegeven door racisme of xenofobie worden beoordeeld door een hof van assisen (artikel 150 Grondwet). Het Grondwettelijk Hof kan niet worden gevat om na te gaan of dit het gelijkheidsbeginsel schendt, want het Grondwettelijk Hof kan de grondwettelijkheid van een grondwettelijke bepaling niet nagaan.