Hof van Justitie van de Europese Unie, 28 november 2023

28 november 2023
Actiedomein: Werk
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

De arbeidsrechtbank van Luik stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie een aantal vragen over neutraliteit op het werk.

Datum: 28 november 2023

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Criterium: geloofsovertuiging

Feiten

Een juriste die sinds een paar jaren voor een gemeente werkt, wil een hoofddoek dragen. Het arbeidsreglement voorziet geen verbod.

De gemeente treft twee verbodsmaatregelen, in afwachting van de wijziging van het arbeidsreglement vanaf de volgende maand. Deze wijziging bekrachtigt een absolute en exclusieve neutraliteit.

  • Inzake de individuele beslissingen tegenover de juriste, besluit de arbeidsrechtbank dat het om een directe discriminatie gaat.
  • Inzake de wijziging van het arbeidsreglement worden in juli 2022 vragen gericht tot het Grondwettelijk Hof (dat oordeelde niet bevoegd te zijn) en tot het Hof van Justitie van de Europese Unie dat een arrest gegeven heeft:

1ste vraag: Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in direct contact komen met het publiek, verbiedt om tekens [te dragen waaruit hun religieuze overtuiging kan blijken?

Het Hof beweert dat een interne regel van een gemeentebestuur die op algemene en niet-gedifferentieerde wijze de personeelsleden verbiedt om op het werk zichtbare tekens te dragen waaruit met name levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen blijken, kan worden gerechtvaardigd door de wens van het gemeentebestuur om, rekening houdend met de specifieke eigen context, een volkomen neutrale overheidsomgeving tot stand te brengen, mits die regel geschikt, noodzakelijk en evenredig is in het licht van die context en gelet op de verschillende rechten en belangen die in het geding zijn.

2de vraag: Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in direct contact komen met het publiek, verbiedt om tekens [te dragen waaruit hun religieuze overtuiging kan blijken], ook al lijkt dit neutrale verbod in meerderheid vrouwen te raken en is het dus mogelijk een verkapte discriminatie op grond van geslacht?

Het Hof beschouwt de tweede vraag als niet-ontvankelijk want de eventuele indirecte discriminatie op grond van geslacht binnen de werkingssfeer valt van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 en niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78, welke rechtshandeling als enige wordt vermeld in deze vraag.

  • Het arrest van het Hof biedt geen juridische verduidelijking van het begrip neutraliteit. Het Hof is van oordeel dat het aan de overheid is om te beslissen welke vorm van neutraliteit - exclusief of inclusief - zij wil toepassen ten aanzien van haar personeel en dat er in geen geval een verplichting bestaat om alle religieuze symbolen te verbieden in naam van de neutraliteit.
  • Kiezen voor exclusieve of absolute neutraliteit is dus een politieke en maatschappelijke keuze, geen juridische. De overheid heeft dus een beoordelingsmarge ten aanzien van het concept van neutraliteit dat zij wil bevorderen, afhankelijk van de plaats die zij aan overtuigingen wil geven.
  • Als zij kiest voor exclusieve neutraliteit, moet deze doelstelling volgens het Hof daadwerkelijk op coherente en stelselmatige wijze worden nagestreefd ten aanzien van alle werknemers en moet het verbod op het dragen van enig zichtbaar teken van overtuiging beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke.

Unia was geen betrokken partij.

AfgekortECLI:EU:C:2023:924