De prioritering in de ziekenhuizen in tijden van pandemie voor personen met een handicap (2021)

29 oktober 2021
Discriminatiegrond: Handicap

Unia en haar begeleidingscommissie wilden de prioriteringscriteria, zoals ze gebruikt worden door de spoeddienst en de dienst intensieve zorgen, beter begrijpen, ze toetsen aan de filters van het VRPH en de antidiscriminatiewetgeving, aanbevelingen formuleren om elke vorm van discriminatie te vermijden en de medische wereld bewust te maken van een omgang met handicap, die in overeenstemming is met de mensenrechten.

Het organiseren van prioriteiten op spoeddiensten is een normale en routinematige taak, en dat geldt des te meer in tijden van gezondheidscrises. Tijdens de covidcrisis vreesden de personen met een handicap dat zij zouden worden weggestuurd van de spoeddiensten en de afdelingen intensieve zorgen van de ziekenhuizen. Sommige mensen hadden begeleiding nodig en kregen die niet, maar zonder die begeleiding konden ze niet worden opgenomen.

Welke prioriteringscriteria hanteren spoeddiensten voor de toegang tot het ziekenhuis? Respecteren zij hierbij de rechten van mensen met een handicap? Sommigen noemden het triage. Dit is wat Unia en het begeleidingscommissie van deskundigen - academici, sociale partners en organisaties die personen met een handicap vertegenwoordigen - wilden nagaan.

In deze aanbeveling wordt herinnerd aan het juridisch kader dat als uitgangspunt voor de analyse is gebruikt: de antidiscriminatiewetgeving en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Personen met een Handicap. Het werd aangevuld met een essentieel ethisch kader dat hoofdzakelijk gebaseerd was op de aanbevelingen van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek.

Wat waren de resultaten van het werk van Unia en de begeleidingscommissie?

De prioriteringscriteria op zich respecteren de beginselen van gelijke toegang tot spoed en intensieve zorgen. Toch kunnen vooroordelen en onwetendheid over personen met een handicap ertoe leiden dat de medische criteria niet correct geïnterpreteerd worden. Dit kan leiden tot discriminerend gedrag met betrekking tot de toegang tot spoed en intensieve zorgen.

We stelden ook vast dat de verplichtingen die voortvloeien uit de antidiscriminatiewetgeving en het VN-Verdrag niet bekend zijn en/of slecht worden nageleefd. Vooral het weigeren van redelijke aanpassingen aan personen met een handicap vormt een inbreuk op de antidiscriminatiewetgeving. Een aangepaste verzorging van personen met een handicap dient op voorhand voorbereid te worden, zodat men bij de opvang van personen met een handicap nog weinig moet uitzoeken en oplossen. Beleidsmatig anticiperen is noodzakelijk.
Daarom doen Unia en haar commissie de volgende aanbevelingen aan de medische wereld en de autoriteiten die daarmee belast zijn:

  • de beginselen van non-discriminatie in verband met ethische en medische criteria te respecteren; de verplichting toe te passen om in redelijke aanpassingen te voorzien, zelfs in tijden van gezondheidscrisis;
  • anticiperen op de uitvoering ervan buiten crisissituaties; in de rampenplannen voor ziekenhuizen een sectie opnemen die gewijd is aan de opvang en verzorging van personen met een handicap
  • bewustmaking en opleiding van gezondheidswerkers over het risico van hun gemedicaliseerde benadering van handicap:
    • de beoordeling van de gezondheidstoestand mag niet verward worden met de handicapsituatie;
    • het begrip levenskwaliteit mag niet gebaseerd zijn op een oordeel over de waarde van het leven of van de persoon; het begrip levenskwaliteit moet zich concentreren op het verwachte voordeel van de behandeling;
    • het begrip "kwetsbaarheid" is een notie uit de geriatrie en kan dus niet zomaar toegepast worden op jongere personen met een handicap.