Aanbeveling over een verbod op het dragen van veruiterlijkingen van overtuigingen door verkozen mandatarissen

In deze aanbeveling maakt Unia een juridische analyse over het verbod op het dragen van levensbeschouwelijke en religieuze symbolen door verkozen mandatarissen. Welke regels kunnen vastgelegd worden voor deze verkozen vertegenwoordigers van het volk, en hoe verhouden die zich ten opzichte van de verschillende grondrechten in een democratische rechtstaat? Op die vragen biedt de aanbeveling een antwoord. 

Bij Unia kregen we meermaals vragen over een verbod op het dragen van religieuze of levensbeschouwelijke symbolen door verkozenen in verschillende overlegorganen, zoals parlementen, provincieraden en gemeenteraden. En dat op de verschillende machtsniveaus (gemeentelijk, gewestelijk, federaal, enz.).

Daarom stelde Unia een aanbeveling op waarin we een juridische analyse maken van dit soort verboden. Verkozen mandatarissen hebben een mandaat gekregen via een verkiezing. Ze kregen voldoende stemmen van de burgers, terwijl ze een religieus of levensbeschouwelijk symbool droegen. Het maakt bovendien deel uit van hun functie om een mening te hebben over sociale kwesties en om hun verbondenheid te tonen met een bepaalde politieke, filosofische of religieuze stroming. Het is op die basis dat ze door de burgers zijn verkozen. 

Aangezien verkozen mandatarissen een hoge mate van vrijheid van meningsuiting genieten – uiteraard binnen bepaalde grenzen, bv. het verbod op het aanzetten tot haat – is het van essentieel belang dat zij de vrijheid hebben om een religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging te uiten. Dat kan bijvoorbeeld door hun kleding.

Het is dan ook essentieel dat verkozen mandatarissen de vrijheid hebben om een religieuze, filosofische of andere overtuiging te uiten.