Rechtsgeldigheid van opnames of praktijktesten

Beschikt iemand in een discriminatiezaak over geloofwaardig bewijsmateriaal dat hij of zij is gediscrimineerd (een e-mailuitwisseling, een telefoonopname, …)? Dan moet de tegenpartij kunnen aantonen dat de persoon in kwestie niet is gediscrimineerd.

Bewijs volgens de wet

Bij een gerechtelijke procedure bepaalt het Gerechtelijk Wetboek dat elke partij de door haar aangevoerde feiten moet kunnen bewijzen. Maar omdat het bewijzen van discriminatie specifieke moeilijkheden met zich meebrengt, bepaalt de wetgeving dat in dit geval het bewijs gemakkelijker kan worden geleverd door een systeem van omkering van de bewijslast.

Voorbeelden:

  • Iemand die een basisbankrekening wil openen, wordt geweigerd omdat zijn verblijfsvergunning minder dan zes maanden geldig is. Het is het personeelslid van de bank die dit weigert, tijdens een gesprek dat wordt opgenomen. Deze opname zal als bewijs beschouwd worden dat de persoon is gediscrimineerd.
  • Iemand die een woning wil huren, krijgt te horen dat de woning al verhuurd is. Een vriendin belt vervolgens naar het immokantoor, dat haar vraagt “of haar vrienden Belgisch of buitenlands zijn”. De rechter oordeelde op basis van deze getuigenis dat er sprake was van een vermoeden van discriminatie en dus van een verschuiving van de bewijslast. De verhuurder kon niet aantonen dat er geen sprake was van discriminatie en werd veroordeeld.

Rechtsgeldigheid van het opnemen van een gesprek

De rechtsgeldigheid van het gebruik van een geluidsopname als bewijsmiddel is aanvaard bij discriminatie en werd bevestigd door verschillende rechterlijke uitspraken*. Het is toegestaan om een gesprek op te nemen, zolang het gebruik van deze opname geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de andere gesprekspartners. De rechtbank houdt rekening met de inhoud en de omstandigheden van het gesprek.

Bij discriminatie is het doel van de opname om het bestaan van de discriminatie vast te stellen. Het gesprek heeft geen betrekking op het privéleven van de deelnemers, maar veeleer op hun relatie als kandidaat-huurder/verhuurder, bankier/klant, enz. De opname mag dus gebruikt worden in een rechtszaak, vooral omdat het moeilijk is om discriminatie op een andere manier te bewijzen.  

De rechtsgeldigheid van een test

Tests kunnen gebruikt worden in de strijd tegen discriminatie om discriminatie te bewijzen. Ze kunnen verschillende vormen aannemen:

  • Iemand die slachtoffer meent te zijn van discriminatie, herhaalt een bepaald situatie (bijvoorbeeld een aanvraag indienen voor huisvesting) en neemt het gesprek op of herhaalt dezelfde procedure per e-mail (om een schriftelijk bewijs te krijgen).
  • Praktijktesten: hierbij worden twee personen met een vergelijkbaar profiel voorgesteld, bijvoorbeeld voor huisvesting. Het enige opmerkelijke verschil betreft een van de criteria die door de antidiscriminatiewetgeving worden beschermd: de ene heeft bijvoorbeeld een Europees klinkende achternaam, terwijl de andere een Afrikaans klinkende achternaam heeft.
  • Mystery shopping: iemand wordt gevraagd te discrimineren (bijvoorbeeld een dienstenchequebureau, een immokantoor) en er wordt geobserveerd of hij of zij het verzoek om te discrimineren al dan niet opvolgt.

De rechtspraak aanvaardt echter deze bewijsmethode om een vermoeden van discriminatie te vestigen en de in de wet voorziene verschuiving van de bewijslast te bewerkstelligen (zie hierboven). 

De praktijktest werd als bewijsmethode gevalideerd door het Hof van Beroep van Brussel.

Toch moet zorgvuldig worden omgegaan met de wijze waarop deze test wordt uitgevoerd. In ieder geval pleit Unia ervoor dat individuen of verenigingen deze tests alleen reactief gebruiken, d.w.z. nadat zich discriminatie heeft voorgedaan, om deze aan het licht te brengen. Anderzijds pleit Unia ervoor dat de overheid regelmatig proactief tests uitvoert.