Religieuze symbolen bij leerlingen en studenten

Mag je als leerling of student religieuze of levensbeschouwelijke symbolen dragen op school? Het antwoord vraagt om een overzicht van de huidige situatie in de verschillende onderwijstypes.

Religieuze symbolen in het lager onderwijs

Unia krijgt nauwelijks vragen over het dragen van levensbeschouwelijke en religieuze symbolen door kleuters of leerlingen van de lagere school. Rond het lager onderwijs bestaat er vandaag enkel een uitspraak van de rechtbank over het officieel onderwijs.

Het hof van beroep van Luik besliste op 6 november 2015 dat lagere scholen van het officieel onderwijs een algemeen verbod op het dragen van religieuze symbolen kan opleggen aan zowel leerlingen, leerkrachten als andere personeelsleden. De rechtbank verwees daarbij naar het neutraliteitsprincipe.

Religieuze symbolen in het secundair onderwijs

Zowel in het vrij als in het officieel onderwijs zijn het principe van de individuele vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst van de leerlingen en het discriminatieverbod van toepassing. Dat wil zeggen dat je als leerling in principe het recht hebt om binnen de schoolmuren en in de klas religieuze of levensbeschouwelijke symbolen te dragen. Toch kan je school onder strikte voorwaarden het dragen van die religieuze of levensbeschouwelijke symbolen verbieden.

Wanneer mag je school het dragen van religieuze of levensbeschouwelijke symbolen verbieden?

Een school mag dat alleen als ze daarvoor een legitieme doelstelling heeft. Bovendien moet een verbod op religieuze of levensbeschouwelijke symbolen ook een passend en noodzakelijk middel zijn om die doelstelling te realiseren.

1. Wat zijn legitieme doelstellingen om het dragen van religieuze of levensbeschouwelijke symbolen te verbieden?

Over wat een legitieme doelstelling is, kan discussie ontstaan. Daarom kwamen er in het verleden in België al een paar zaken voor de rechter. Het ging telkens over het dragen van levensbeschouwelijke symbolen voor leerlingen in het officieel onderwijs.

De rechter besliste in die zaken dat deze doelstellingen legitiem kunnen zijn om levensbeschouwelijke symbolen in scholen te verbieden:

  • De school wil gelijke onderwijskansen bieden als een onderdeel van het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen.
  • De school wil vermijden dat vrouwelijke leerlingen moreel onder druk worden gezet om levensbeschouwelijke symbolen te dragen. Ook het voorkomen van bekeringsijver (proselitisme) valt hieronder.
  • De school heeft in het pedagogisch project gekozen voor een exclusieve opvatting van neutraliteit van het officieel onderwijs.

Opgelet, voor de twee eerste doelstellingen is het niet voldoende om deze op een abstracte manier in te roepen. De school moet kunnen aantonen dat een verbod in een concreet geval onontbeerlijk is om deze doelstellingen te bereiken.

Het vermijden van sociale druk en proselitisme heeft wat extra uitleg nodig. Een school kan als doelstelling geven dat ze bekeringsijver tegenover andere leerlingen wil tegengaan. Maar onder welke voorwaarden deze doelstelling geldig ingeroepen kan worden, is op dit moment niet duidelijk. Want er is tegenstrijdige rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State.

  • Het Grondwettelijk Hof stelt dat een verbod kan toegepast worden door de inrichtende macht om alle leerlingen of studenten te beschermen tegen de sociale druk die zou kunnen worden uitgeoefend, door diegenen die hun mening en overtuiging zichtbaar maken. Dit moet gerechtvaardigd worden in het licht van de concrete omstandigheden in de school.
  • De Raad van State maakt dan weer het volgende onderscheid:
    • Dragen de leerlingen enkel een religieus symbool, zonder dat ze andere leerlingen hiermee proberen te beïnvloeden? Dan kunnen ouders nooit eisen dat hun kinderen niet geconfronteerd worden met de levensbeschouwelijke symbolen die andere leerlingen dragen. Het tegengaan van bekeringsijver is dan dus geen legitieme doelstelling.
    • Proberen de leerlingen andere leerlingen actief te bekeren tot hun eigen geloof? En dragen ze de religieuze of levensbeschouwelijke symbolen om te provoceren, druk uit te oefenen of propaganda te voeren? Dan is het tegengaan van bekeringsijver wel een legitieme doelstelling.

Wat met de neutraliteit van de school?

Sommige scholen willen religieuze of levensbeschouwelijke symbolen verbieden omdat ze neutraal moeten zijn. Ze verwijzen daarbij naar artikel 24 van de Grondwet: daarin staat dat scholen van het officieel onderwijs verplicht zijn om neutraal onderwijs in te richten. Voor onderwijsinstellingen die door de Franse Gemeenschap georganiseerd zijn, wordt deze neutraliteit geconcretiseerd in het decreet van 31 maart 1994 houdende de bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs.

De school kan die neutraliteit inderdaad inroepen om levensbeschouwelijke symbolen te verbieden bij personeelsleden.

Wat met leerlingen?

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het mogelijk is om een verbod in te stellen voor leerlingen (of studenten) om zichtbare religieuze, politieke en levensbeschouwelijke kentekens te dragen, gebaseerd op een exclusieve invulling van neutraliteit van het officieel onderwijs.

Maar de Raad van State stelt daarentegen dat het neutraliteitsbeginsel niet ingeroepen kan worden bij leerlingen. Dat komt omdat leerlingen geen verstrekkers zijn van het onderwijs, maar net gebruikers van het onderwijs als overheidsdienst. En volgens artikel 24 van de Grondwet moeten gebruikers van overheidsdiensten behandeld worden met eerbied voor hun filosofische, ideologische en godsdienstige overtuiging.

Tot slot zegt de rechtspraak dat de hieronder vermelde objectieven geen wettelijke doelen zijn om een verbod te motiveren:

  • gendergelijkheid (omdat de school vindt dat de hoofddoek vrouwen onderdrukt, terwijl dit een eigen keuze van de leerling kan zijn);
  • vermijden dat leerlingen en ouders de school enkel kiezen omdat ze er levensbeschouwelijke symbolen mogen dragen, en niet omwille van het pedagogisch project dat de school aanbiedt;
  • de vorming van een ‘concentratieschool’ tegengaan, waarbij vooral leerlingen van eenzelfde geloof ingeschreven zijn.

2. Is een algemeen verbod noodzakelijk en proportioneel?

Ook het antwoord op deze vraag is niet duidelijk, omwille van de tegenstrijdige rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State.

Het recht van leerlingen om religieuze of levensbeschouwelijke symbolen te dragen, blijft de regel. Ook als er een legitieme doelstelling bestaat om religieuze of levensbeschouwelijke symbolen op school te verbieden, moet zo’n verbod de uitzondering zijn. Want een verbod houdt een inperking in van een mensenrecht.

Het Grondwettelijk Hof lijkt weinig nadruk te leggen op de noodzaak van een concrete, individuele beoordeling van de noodzakelijkheid van het verbod in scholen: kiezen voor een exclusieve invulling van het neutraliteitsprincipe in het pedagogisch project zou voldoende zijn. Maar de wil om andere leerlingen of studenten te beschermen tegen sociale druk moet wel gerechtvaardigd worden in het licht van de concrete omstandigheden in de school.

Op basis van de rechtspraak van de Raad van State moet een school telkens de vraag stellen of een algemeen verbod noodzakelijk en proportioneel is om een bepaalde legitieme doelstelling te bereiken. Kunnen er minder vergaande en discriminerende maatregelen genomen worden om de ingeroepen doelstellingen te bereiken?

Dat wil zeggen dat de school eerst individuele maatregelen moet nemen (bijv. orde- en tuchtmaatregelen tegen leerlingen die druk uitoefenen op medeleerlingen). Volstaan die individuele maatregelen niet? Dan moet de school aantonen dat een algemeen verbod (op het dragen van levensbeschouwelijke symbolen) echt noodzakelijk is. Bovendien moet ze die noodzaak kunnen aantonen door te verwijzen naar concrete omstandigheden, bijvoorbeeld door aan te tonen dat religieuze spanningen op de school een keerpunt bereikt hebben en er geen alternatieve oplossingen meer mogelijk zijn.

Er moet dus een lokale noodzaak of een daadwerkelijk gevaar zijn om een (algemeen) verbod te kunnen verantwoorden. De school moet aantonen dat er een actueel of een zeker en vaststaand toekomstig probleem is, en dat een verbod een gepaste maatregel is om op dit probleem te reageren (Raad van State, 14 en 15 oktober 2014, rechtbank van eerste aanleg Tongeren 23 februari 2018 en rechtbank van eerste aanleg Leuven 27 augustus 2019).

Andere rechtspraak

  • Het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 23 december 2019 oordeelde over een algemeen verbod op het dragen van religieuze en levensbeschouwelijke symbolen in twee scholen van het GO! dat het opgelegde verbod noodzakelijk is. En dat om een neutrale leeromgeving zonder incidenten (dit is zonder sociale druk, bekeringsijver, ordeverstoringen, groepsdruk) te creëren en te waarborgen. De rechter kwam tot deze conclusie, ook al zijn er geen incidenten geweest in de betrokken scholen.
  • De rechtbank van eerste aanleg van Nijvel besliste op 11 februari 2020 dat de verplichting om neutraal onderwijs in te richten, kan vereisen dat de bevoegde inrichtende macht maatregelen neemt om “de positieve erkenning en waardering van de diversiteit aan meningen en houdingen” te waarborgen. Dat deed het in de context van een algemeen verbod op het dragen van religieuze symbolen in provinciale scholen in Waals Brabant. De rechtbank meent dus dat een algemeen verbod noodzakelijk kan zijn om neutraal onderwijs te garanderen. 
  • Dezelfde rechtbank van eerste aanleg van Nijvel kwam tot een tegenovergestelde conclusie in een uitspraak van 4 mei 2020. De rechter geeft aan dat het beginsel van neutraliteit niet op dezelfde manier beoordeeld mag worden voor leerkrachten (die vertegenwoordigers zijn van de staat) en leerlingen (die gebruikers zijn van een openbare dienst). Bovendien stelt de rechtbank dat het beperken van de vrijheid van geloofsovertuiging slechts in drie gevallen kan gerechtvaardigd worden: oorzaak van wanorde, gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de drager en uitoefenen van druk op andere leerlingen. Deze situaties waren hier niet aan de orde. Het algemeen verbod houdt dus een discriminatie in op grond van geloof en levensbeschouwing. Ten slotte geeft de rechter aan dat “wat men ook van mening is over deze kwestie, niemand wint aan geloofwaardigheid door het argument te negeren dat de hijab ook een factor kan zijn in de emancipatie van vrouwen.”

Religieuze symbolen in het hoger onderwijs en volwassenonderwijs

Recent heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat instellingen uit het (hoger) onderwijs kunnen kiezen tussen een exclusieve en inclusieve neutraliteit. De keuze voor een exclusieve neutraliteit is gebonden aan twee voorwaarden en die zijn afhankelijk van de beoordeling van de rechter ten gronde en/of de beoordeling van de proportionaliteit ten gronde, want het gaat om een beperking van een mensenrecht. Deze alternatieve voorwaarden zijn:

  • de duidelijke keuze voor een exclusieve invulling van het neutraliteitsbeginsel van het officieel onderwijs, dat duidelijk blijkt uit het pedagogisch project;
  • de bescherming van leerlingen en studenten tegen sociale druk op basis van concrete omstandigheden in de school.

Het Grondwettelijk Hof stelt ook vast dat het neutraliteitsbeginsel niet verplicht om een verbod op het dragen van religieuze of levensbeschouwelijke symbolen in te stellen. Een onderwijsinstelling kan dus ook kiezen voor een inclusieve aanpak die het dragen van religieuze symbolen voor studenten mogelijk maakt.

Rechtspraak en beleid

Volg ons op onze sociale media