Aanbevelingen voor het wettelijk kader rond antidiscriminatie voor de verkiezingen van 2024

Wetgeving is belangrijk om racisme, discriminatie en polarisatie in de samenleving nog doeltreffender te bestrijden. Met het oog op de verkiezingen van juni 2024 bundelden wij de belangrijkste aanbevelingen voor het wettelijk kader. Zo hopen we een impact te hebben op het werk van beleidsmakers tijdens de volgende legislatuur.

1. Wijzig het samenwerkingsakkoord van Unia om de instelling en haar werkzaamheden te versterken

Unia werd opgericht via het samenwerkingsakkoord (het akkoord) dat getekend werd op 12 juni 2013 door de acht parlementen van ons land. Om een goede werking van Unia te verzekeren in dat evoluerende mensenrechtenlandschap zijn aanpassingen aan het akkoord nodig. Daarnaast lopen er onderhandelingen op Europees niveau over richtlijnen voor gelijkheidsorganen, die een impact kunnen hebben. Los van de richtlijnen dringt een aanpassing van de benoeming, samenstelling en werking van de raad van bestuur van Unia zich op.

Bovendien kreeg Unia de voorbije jaren tijdelijk bijkomende middelen, die idealiter bestendigd worden in het budget. Dit zal in combinatie met een langere looptijd van het akkoord zorgen voor meer stabiliteit. De voorgestelde richtlijnen bevatten ook maatregelen om gelijkheidsorganen te versterken. Zo is er onder andere sprake van meer onderzoeksbevoegdheden, een mechanisme om aanbevelingen op te volgen en een betere toegang tot data bij overheden en private instellingen. Unia is ook vragende partij om bevoegd te worden voor het beschermd criterium taal. Voor dat criterium is er in België aan geen enkel overheidsorgaan een specifieke bevoegdheid toegewezen. Dit zijn zaken die ook deel moeten uitmaken van het nieuwe samenwerkingsakkoord, en die ook los van de aanname van die richtlijn gerealiseerd kunnen worden.

2. Onderzoek en implementeer een onderzoeksbevoegdheid voor gelijkheidsorganen

De Commissie voor de evaluatie van de federale antidiscriminatiewetten beveelt in haar eindrapport aan om de mogelijkheid te onderzoeken om aan gelijkheidsorganen een onderzoeksbevoegdheid toe te kennen. In de praktijk is het voor een gelijkheidsorgaan immers moeilijk om toegang te krijgen tot alle relevante elementen in een individueel dossier. En het gebeurt niet zelden dat elementen moedwillig worden achtergehouden. Discriminatie bewijzen blijft daardoor moeilijk. Een onderzoeksbevoegdheid voor het gelijkheidsorgaan kan in dergelijke gevallen een oplossing betekenen. Het Vlaams Mensenrechteninstituut beschikt op dit moment over een dergelijke bevoegdheid waar het gaat over overheidsdiensten (art. 22). Ook de Europese Commissie achtte deze bevoegdheid in haar voorstellen van richtlijn voor standaarden van gelijkheidsorganen noodzakelijk.

Unia roept op om deze denkoefening uit te voeren en de resultaten ervan te implementeren. De modaliteiten van de uitoefening ervan moeten natuurlijk goed omschreven worden en moeten gepaard gaan met de nodige waarborgen om de naleving van de rechten van alle betrokkenen te garanderen.

Eindverslag van de Commissie voor de evaluatie van de federale antidiscriminatiewetten | Aanbeveling nr. 51 (unia.be)
Oprichtingsdecreet Vlaams Mensenrechteninstituut (vlaamsparlement.be)
Proposals for two new EU Directives on standards for Equality Bodies (europa.eu)

3. Herzie artikel 150 van de Grondwet zodat niet alleen racistische en xenofobe haatspraak efficiënt vervolgd kan worden

De vrijheid van meningsuiting is een van de pijlers van onze democratische samenleving. Beperkingen op die vrijheid van meningsuiting kunnen daarom alleen toegestaan worden als de redenen daarvoor zeer zwaar wegen. Zowel het Grondwettelijk Hof als het Europees Hof van de Rechten van de Mens aanvaarden dat dit het geval is bij aanzetten tot haat. Slachtoffers van haatspraak begrijpen niet waarom vandaag alleen racistische en xenofobe haatspraak voor de correctionele rechtbank behandeld kan worden, terwijl bijvoorbeeld homofobe en anti-moslim persmisdrijven door een assisenjury moeten worden beoordeeld. In de praktijk leidt dit onderscheid tot feitelijke straffeloosheid voor andere dan racistische of xenofobe persmisdrijven. De inzet van deze herziening is des te belangrijker omdat ze ook cyberhaat betreft, m.a.w. haatboodschappen verspreid via de sociale media.

Unia heeft geen bezwaar tegen een uitbreiding van de correctionalisering van het persmisdrijf naar àlle criteria die beschermd worden door de federale antidiscriminatiewetten. In het licht van de recente discussies stelt Unia echter een aanpassing voor die verwijst naar de criteria die beschermd worden door de Europese richtlijnen inzake gender, antiracisme en antidiscriminatie en artikel 19 van het Verdrag voor de Werking van de Europese Unie (VWEU). Unia heeft dit standpunt ook al eerder bepleit tijdens de hoorzitting in de Kamer in juli 2020. Concreet betekent dit een uitbreiding van de correctionalisering van drukpersmisdrijven wegens geslacht, geloof of levensbeschouwing, handicap, leeftijd en seksuele oriëntatie. Door de uitbreiding op deze manier beperkt te houden, blijven de waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting maximaal. Zoals het Grondwettelijk Hof heeft bevestigd, kan een beperkte lijst van criteria gerechtvaardigd zijn. Bovendien heeft het overgrote deel van de meldingen betrekking op één van deze zes criteria.

Eindverslag van de Commissie voor de evaluatie van de federale antidiscriminatiewetten | Aanbeveling nr. 60 (unia.be)
Haatboodschappen moeten vaker worden vervolgd en veroordeeld (unia.be)

4. Stem de antidiscriminatie- en antiracismewetten (ADAR) beter op elkaar af en integreer nieuwe beschermde criteria

De ADAR-wetten (voor antidiscriminatie en antiracisme) moeten regelmatig worden geëvalueerd en waar nodig worden bijgestuurd om doeltreffend te blijven en aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de samenleving. De laatste jaren hebben verschillende deelstaten in het land hun decreten en verordeningen bijgestuurd. Dit heeft geleid tot heel wat verschillen tussen beschermde criteria, begrippen/definities en ingezette middelen. Die wetswijzigingen zijn meestal zonder overleg doorgevoerd, wat de coherentie in de strijd tegen discriminatie niet ten goede komt.

Unia roept de verschillende deelstaten daarom op om een interministeriële conferentie of een ander overlegorgaan op te zetten om de uniformiteit van de verschillende wetten te waarborgen. Bovendien stelde Unia vast dat bepaalde groepen momenteel onvoldoende of helemaal niet worden beschermd door de criteria die in de verschillende antidiscriminatiewetten van het land gelden.

Unia pleit daarom voor een uniforme integratie van een aantal nieuwe criteria in de wetgeving van de verschillende deelstaten. We denken specifiek aan het criterium maatschappelijke positie waaronder de sociaaleconomische status en andere posities, die in de wetgeving op niet-exhaustieve wijze moeten worden gedefinieerd, zoals die van woonwagenbewoners, (ex-)gedetineerden, werkzoekenden, sekswerkers, analfabeten, dak- of thuislozen enz. Ook het criterium gezinsverantwoordelijkheden (dat meer bescherming biedt dan het criterium gezinssamenstelling omdat het ook betrekking heeft op verplichtingen van ouders die niet onder hetzelfde dak wonen) en het criterium verblijfsstatus (dat het mogelijk maakt bescherming te bieden in situaties, waarin nu enkel indirect bescherming kan worden geboden op grond van nationaliteit, hoewel deze personen gediscrimineerd kunnen worden op de huisvestingsmarkt) zouden geïntegreerd moeten worden.

5. Betrek Unia bij de oprichting van een nationaal preventiemechanisme tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

België is een van de laatste landen in de Europese Unie dat nog geen nationaal preventiemechanisme heeft ingesteld in het kader van de ratificatie van het Facultatief Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Optional protocol to the convention against torture, OPCAT). Unia vraagt dat een nationaal preventiemechanisme (NPM) wordt ingevoerd om een onafhankelijke, interfederale, en onpartijdige externe controle van alle plaatsen van vrijheidsberoving te verzekeren.

Het op te richten NPM dient daarbij de deskundigheid, methodologie en actiemiddelen te integreren van de verschillende instellingen die zich momenteel bezighouden met specifieke aspecten van het Verdrag. In dat kader vraagt Unia betrokken te worden bij de oprichting van het NPM vanuit haar mandaat als onafhankelijk opvolgingsmechanisme voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de bezoeken die ze in het kader van die opdracht uitvoert aan (half) gesloten instellingen.

Unia vraagt ten slotte om te voorzien in een ruime interpretatie van het toepassingsgebied van het NPM (ook psychiatrie, woonzorgcentra …) en voldoende financiële en personele middelen voor deze opdrachten.

6. IJver op internationaal niveau voor een Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van oudere personen

Uit verschillende Unia-rapporten blijkt dat de naleving van de grondrechten van ouderen in ons land te wensen overlaat. Zo werden ouderen bijvoorbeeld disproportioneel getroffen door de maatregelen om de covidpandemie te bestrijden. Er is nood aan een internationaal kader dat de grondrechten van ouderen waarborgt én een inhoudelijke leidraad biedt om nationale wetten en rechten rond ouderen te ontwikkelen. De ‘Open-ended working group on Ageing’ van de VN buigt zich over de uitwerking van een VN-Verdrag voor de rechten van oudere personen. Op 12 maart 2020 keurde het federaal parlement een resolutie goed met de vraag om te ijveren voor zo’n verdrag.

Unia vraagt dan ook om op internationaal niveau te pleiten voor en inhoudelijk mee te werken aan een Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van oudere personen.

COVID-19: Beschermingsmaatregelen mét respect voor de grondrechten (unia.be)
De impact van COVID-19-maatregelen op mensenrechten in woonzorgcentra: een kwalitatief onderzoek (2021) (unia.be)

7. IJver voor sterke Europese richtlijnen voor de standaarden voor gelijkheidsorganen en zorg voor een goede omzetting

In december 2022 lanceerde de Europese Commissie twee voorstellen van richtlijn met standaarden voor gelijkheidsorganen. De bedoeling van de Commissie is om lidstaten minimale standaarden op de leggen om gelijkheidsorganen te versterken in hun mandaat: hun onafhankelijkheid, hun middelen, hun bevoegdheden, hun effectiviteit, hun toegankelijkheid enz.

Unia roept alle Belgische overheden op om te ijveren voor sterke richtlijnen die gelijkheidsorganen daadwerkelijk versterken in hun maatschappelijke opdracht. Eens goedgekeurd moet de wetgever ook zorgen voor een robuuste omzetting van deze richtlijnen naar de nationale context.

8. Keur de Europese richtlijn goederen en diensten goed

Op 2 juli 2008 stelde de Europese Commissie een nieuwe antidiscriminatierichtlijn voor: de richtlijn goederen en diensten. Het was de bedoeling om Europese burgers beter te beschermen tegen discriminatie op grond van leeftijd, handicap, geloof of overtuiging en seksuele oriëntatie op het vlak van sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting en de toegang tot goederen en diensten in het algemeen. Momenteel is er enkel een Europese richtlijn die op het vlak van werk en beroepsopleidingen voor deze vier discriminatiegronden bescherming biedt, wat ruimschoots onvoldoende is. Intussen zijn we vijftien jaar verder en is deze richtlijn nog steeds niet goedgekeurd. Die goedkeuring zou de lidstaten nochtans dwingen om waar nodig hun wetgeving bij te stellen en om meer bescherming tegen discriminatie te bieden.

Hoewel het Belgisch wettelijk kader een van de meest vooruitstrevende is (19/22 beschermde criteria, ook op het vlak van goederen en diensten), zou de ratificering van deze richtlijn het mogelijk maken om ook op deze vlakken een beroep te doen op het Hof van Justitie van de Europese Unie.

9. Maak een administratief beroep mogelijk bij een geschil over het referentieadres en bij een geschil over inschrijving bij een voorlopige inschrijving

Het hebben van een adres is in België belangrijk voor de uitoefening van verschillende sociale en zelfs burgerlijke rechten. Daarom voorziet de wetgeving in een aantal regelingen voor inschrijving in het bevolkingsregister voor personen die geen vaste verblijfplaats hebben of die hun hoofdverblijfplaats hebben op een plaats die onbewoonbaar is verklaard of niet in regel is met de ruimtelijke ordening. Het gaat om het referentieadres en de voorlopige inschrijving. Uit de vele meldingen bij Unia blijkt dat de toepassing van dit recht in de praktijk heel moeilijk loopt. De gevolgen hiervan zijn voor de betrokkenen vaak zeer groot: geen pensioen ontvangen, opschorten kindergeld, geen toegang tot sociaal tarief, geen stemrecht enz. Bovendien gaat het hier vaak om personen die zich al in een kwetsbare positie bevinden, zoals woonwagenbewoners. Volgens de huidige regeling moet de persoon in kwestie bij betwisting naar de rechtbank van eerste aanleg of de Raad van State. Die drempel blijkt in de praktijk veel te hoog.

Unia vraagt daarom om het administratief beroep (artikel 8 van de wet van 19 juli 1991) uit te breiden. Daarvoor zijn volgende wijzigingen nodig:

  • De uitzondering voor het referentieadres (artikel 8 §4) moet geschrapt worden.
  • Artikel 8 moet als volgt worden aangepast: “In geval van betwisting betreffende de inschrijving of de plaats van de huidige hoofdverblijfplaats.”

10. Geef OCMW’s ook de bevoegdheid om te fungeren als referentieadres voor personen die in een mobiele woning
verblijven

Personen die in een mobiele woning verblijven, kunnen ingeschreven worden door de gemeente waar ze een referentieadres bij een natuurlijk persoon of bij een rechtspersoon hebben. De mogelijkheid van een referentieadres bij een rechtspersoon werd gecreëerd om het voor rondtrekkende bevolkingsgroepen beter mogelijk te maken om zich in te schrijven in het bevolkingsregister. Unia stelt vast dat het voor woonwagenbewoners moeilijk blijft om zich op een referentieadres in te schrijven. Er blijken immers onvoldoende rechtspersonen te zijn die een referentieadres willen geven. Dit vormt een ernstige inbreuk op de fundamentele rechten van personen die niet ingeschreven raken in het bevolkingsregister. Zowel het Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) als het European Economic and Social Committee (EESC) wezen België al op de noodzaak om de toegang tot het bevolkingsregister voor woonwagenbewoners te faciliteren.

Unia adviseert daarom om ook OCMW’s de bevoegdheid te geven om een referentieadres aan te bieden aan woonwagenbewoners (het referentieadres voor personen die in een mobiele woning verblijven).

Dat ligt in de lijn van de maatschappelijke opdracht van OCMW’s. Er is immers een grote nood aan referentieadressen met sociale ondersteuning. Bovendien komt dit tegemoet aan de moeilijkheid die rondtrekkenden ervaren met toegang tot hun sociale rechten. De gebiedsgerichte werking van OCMW’s staat immers haaks op hun leefwijze.